Geschreven door Christian Post op 08-05-2017
De zoektocht naar Willem Gijsbertus van Zwet 11.06.1908 Rotterdam - 18.11.1944 Ladelund (Duitsland)
Auteur: Christian W.F. Post
11.06.1908-14.06.1942 Van kind tot dochter.
Op donderdag 11 juni 1908 om 7 uur in de ochtend, wordt Willem Gijsbertus van Zwet geboren in het huis van de familie Van Zwet aan de Slotlaan 37 in Kralingen, Rotterdam. Hij wordt geboren als zoon van Willem Gijsbertus van Zwet, 36 jaar oud, van beroep koopman in kaas en zijn huisvrouw Cornelia Anna Maria Gertzen, 33 jaar oud. Willem Gijsbertus groeit op als jongste kind in een gezin van 6 kinderen. Het geboortehuis staat er in 2015 nog steeds. Op 12 januari 1921 verhuist het gezin naar Velp bij Arnhem en gaat wonen op de Ruijterlaan 11. Op 26 augustus 1941 trouwt Willem Gijsbertus van Zwet, 33 jaar oud, Leider van het Distributiekantoor, met Henriette Françoise Jäger, 33 jaar, dochter van François Jäger en Annie Louise ter Braak, in Velp, gemeente Rheden. Van deze gebeurtenis wordt ook melding gemaakt in de landelijke krant “De Telegraaf” op 27 augustus 1941. Op 26 augustus 1941 gaan zij samenwonen op de Kastanjelaan 14. Hier woont hij samen met zijn vrouw en dochter, tot zijn arrestatie op 16 juni 1944. Op 14 juni 1942 wordt van Willem Gijsbertus van Zwet en Henriette Françoise Jäger een dochter geboren. Ze krijgt de naam Louise Ann “Anneloek”. Deze geboorte wordt gemeld in het dagblad “Arnhemse Courant” onder de rubriek Burgerlijke Stand van 19 juni 1942.
16.07.1940-16.06.1944
Distributiekring Rheden – Rozendaal
Op de eerste bijeenkomst van de Commissie, 12 september 1939, zijn aanwezig de heren W.Th.C. Zimmerman, Burgemeester van Rheden, D.M.M. d’Hangest Baron d’Yvoy van Mijdrecht, Burgemeester van Rozendaal, Mr. Th. Rijnenberg, Secretaris der gemeente Rheden, L. Belt, Secretaris der gemeente Rozendaal, F. Kunst, ambtenaar ter Secretarie van Rheden.
Onderwerp van bespreking vormt de Gemeenschappelijke Regeling inzake de inrichting van de Distributiedienst in de beide gemeenten, welke regeling door de beide Burgemeesters wordt vastgesteld. De voornaamste bepalingen hieruit zijn: Als centrale gemeente, in de zin van art. 12 van de wet, wordt aangewezen de gemeente Rheden. De Burgemeester der centrale gemeente is Voorzitter der Commissie. De Commissie benoemt een Secretaris.
Zij kan, onder goedkeuring van de Minister, iemand aanwijzen, die namens haar met de dagelijkse leiding van de Dienst is belast. De ambtenaren van de Distributiedienst worden door de Commissie in dienst genomen, geschorst en ontslagen. De Commissie kan deze bevoegdheden aan de Voorzitter overdragen. Zij worden uitsluitend op arbeidsovereenkomst te werk gesteld. In het hoofdstuk “Van de kosten” wordt blijk gegeven van een zeker optimisme, waarmede de Dienst inkomsten kan verwerven, waarmee onder “event. Inkomsten” rekening gehouden wordt. Tenzij de ambtenaren collectief en tevens ten behoeve van de Dienst het pad van de zwarte handel zouden gaan betreden, zou reeds spoedig blijken, dat inkomsten slechts een fictie waren. Met voldoening kan worden vastgesteld, dat deze conditio sine qua non nimmer tot toepassing is gekomen, zij het dan ook, dat de Distributiedienst hierdoor altijd “een schip van bijleg” is geweest.
Tot dagelijkse leider van de Dienst wordt ingaande 1 september 1939 aangewezen de heer F. Kunst, ambtenaar ter Secretarie. De Burgemeester van Rheden zal uitzien naar een perceel waar de Dienst gevestigd zal worden.
Aan deze eerste bijeenkomst van de Commissie, bij welke gelegenheid de Dienst een gereglementeerde vorm verkreeg, gingen distributiewerkzaamheden vooraf, welke in dit kader zeker niet genegeerd of zelfs maar gebagatelliseerd mogen worden.
Van regeringswege werd aan de Gemeente-besturen opdracht gegeven, vervat in de Distributiewet 1939, om onverwijld alle ingezetenen in het bezit te stellen van een distributie-stamkaart, de DSK, alsmede van een “Rijks-distributiekaart, ter verkrijging van de van Overheidswege nader aan te wijzen artikelen tot daarbij te bepalen hoeveelheden”. Met deze Rijks-distributiekaart, groen met zwarte opdruk, in het middenstuk het gemeentestempel alsmede naam en adres van rechthebbende, welk middenstuk omgeven was van 26 genummerde bonnen, had de eerste “bonkaart”, zoals dit waardevolle stuk al spoedig werd, zijn intrede gedaan.
Met de uitgifte van de eerste stamkaart werd belast de heerG.J. Horsting, Chef van de Afd. Zaken ter Secretarie van Rheden. Hij werd geassisteerd door enkele ambtenaren, merendeels op arbeidsovereenkomst aangenomen, terwijl de uitgifte o.m. plaatsvond in het Gemeentehuis te De Steeg. Als leidraad werd gebruik gemaakt van de bevolkingsregisters. Door de heer Horsting c.s. werd derhalve de eerste groet “distributie-injectie” toegepast. Géén arts zal ooit een zo volledig succes gehad hebben bij een algemene vaccinatie als de heer Horsting bij zijn werk, te oordelen naar de opkomst van de burgerij.
Bij besluit van de Raad der gemeente Rheden van 24 oktober 1939 wordt goedgekeurd het perceel Kastanjelaan 13 te Velp ten behoeve van de Distributiedienst voor f 550,- per jaar te huren van de firma “Kapona”.
Op de tweede vergadering van de Commissie, gehouden op 27 februari 1940, wordt besloten de heer F. Kunst, Leider van de Dienst, aan te wijzen tot Secretaris van deze Commissie. Uit de notulen blijkt, dat, buiten de Leider, aan de Dienst werkzaam zijn de heren C.M.H. Dekkers, E. Hekkers en W.C.C. Rupp, alsmede Mej. H. de Beer, terwijl naar het oordeel van de Commissie drie van de zo juist genoemde personen geen volledige dagtaak bij de Dienst hebben. Deze toestand wordt door de omstandigheden al zeer spoedig ongedaan gemaakt en met name doordat steeds meer levensmiddelen en gebruiksartikelen onder de distributie-bepalingen worden gebracht.
De gevolgen hiervan worden besproken in een derde bijeenkomst van de Commissie op 6 juli 1940, waar het nodig blijkt de begroting 1940 op alle onderdelen te herzien. Besloten wordt de heer W.G. van Zwet, die als ambtenaar ter Secretarie werd benoemd, met ingang van 16 juli 1940 als plaatsvervangend Leider van de Dienst aan te stellen. Voorts wordt de Leider gemachtigd een keuze te dien uit ’n vijftal sollicitanten, ter aanvulling van zijn personeelssterkte. Het salaris van het reeds aangestelde personeel wordt vastgesteld op f 18,- per week.
Werd begonnen met distributie van suiker, peulvruchten en schoenen, zeer spoedig volgt die van brood, petroleum, textiel, vlees, zeep en vaste brandstoffen, terwijl ook een regeling van kracht wordt voor de distributie van Ziekenvoedsel.
Al deze regelingen worden in een volgende bijeenkomst, 10 oktober 1940, besproken, terwijl bij deze gelegenheid de begroting nogmaals herzien wordt. Een reglement voor de ambtenaren wordt vastgesteld, in zaken waarin door de C.D.K. nog niet werd voorzien. Voorzitter doet mededeling van de aankoop van perceel Kastanjelaan 13 voor de som van f 7000,- goedgekeurd bij Raadsbesluit van 15 augustus 1940, no. 30, inmiddels ook door Ged. Staten goedgekeurd op 8 oktober 1940, no. 38. Op het Distributiekantoor te Dieren werd ingebroken. In het vervolg zal het waarde materiaal op de Politiepost in bewaring worden afgegeven. Met de bouw van een kluis in het Kringkantoor is een aanvang gemaakt. Voor 1941 wordt een nieuwe lijst van sollicitanten opgesteld. De notulen van deze bijeenkomst werden op 21 februari 1941 door de heer G.A. van der Ley, locoburgemeester van Rheden, ondertekend bij ontstentenis van Burgemeester Zimmerman, die als gijzelaar werd over gebracht naar Haaren (N.Br.), terwijl hij 7 april 1941 op staande voet was ontslagen.
De winter 1940-1941 is de eerste waarin de brandstoffen gerantsoeneerd worden. Per gezin of inwoning moet een monstrueus groot formulier worden ingevuld, waarvan sortering en opberging veel werk aan de winkel brengt. Inmiddels zijn reeds verschillende takken van detailhandel verplicht de consumentenbonnen tegen toewijzingen in te leveren. De afd. Handel is ontstaan. Kisten vol ingeleverde broodbonnen moeten ter plaatse vernietigd worden, totdat het Centraal Distributiekantoor te Den Haag, kortweg C.D.K. genoemd, door bepaalde omstandigheden tot de conclusie komt, - omstandigheden die zich evenwel gelukkig niet in onze
Kring hebben voorgedaan – dat deze methode niet bevorderlijk is om ambtenaren in het rechte spoor te houden en beslist, dat de opplakvellen naar Den Haag moeten worden gezonden.
Enkele vertrekken op de eerste verdieping van het Kringkantoor aan de Kastanjelaan worden al het ware in een uitdragerij van tweedehands kleding gemetamorfoseerd, als de bepaling in het leven wordt geroepen, dat een ieder tegen inlevering van een versleten jas of mantel een bon kan krijgen, welke recht geeft op het kopen van een nieuwe.
De nood stijgt steeds hoger en het aantal distributie-maatregelen houdt hiermede gelijke tred. Rijwielbanden, melk, taptemelk, jam, koffie, thee, eieren, kaas, aardappelen, boter, vet, versnaperingen, tabak… in bonte mengeling vallen stuk voor stuk deze artikelen toe aan het jong bedrijf, dat zich genoodzaakt ziet in behuizing en personeelssterkte steeds meer uit te breiden.
Na deze hausse komt een tijdperk van stabilisatie, waarin tevens de richtlijnen van het C.D.K. op organisatorisch gebied beter en vaster omlijnd uit de bus komen. De functie Kassier-waarde materiaal wordt geschapen en hier zien wij spoedig de heer B. Kremer ten tonele verschijnen. De heer E.J. Hagenbeek ontpopt zich als de administrateur bij uitnemendheid. Uitreikposten buiten het Kringkantoor blijken nodig te zijn. Zo wordt de grote of periodieke uitreiking van bonkaarten ondergebracht in de tuinzaal van Hotel Naeff. In Rheden wordt het Café-Restaurant “Ons Huis” voor distributie-werkzaamheden gecharterd, terwijl de uitreiking van bescheiden in Dieren wordt overgeplaatst van School II naar een lokaal achter de Politiepost aan de Hogestraat. Als agent van het bijkantoor Dieren is aangesteld de heer H.J. Nieuwenhuis.
Inmiddels is in de vijfde bijeenkomst van de Commissie, gehouden op 21 februari 1941, besloten de heer F. Kunst te ontheffen van zijn functie als dagelijks Leider van de Dienst, onder dankzegging voor hetgeen hij in het belang van de distributie heeft verricht en de heer W.G. van Zwet in zijn plaats te benoemen, zulks met ingang van 1 maart 1941. Tot plaatsvervangend Leider wordt aangewezen de heer J.C. Levering. De heer Kunst wordt spoedig hierna benoemd tot Directeur van de Gem. Dienst voor Sociale Zaken. De heer van Zwet wordt tot Secretaris van de Commissie aangewezen.
Al spoedig ziet de nieuwe Leider zich voor een grote taak geplaatst, t.w. de opzet van de rijwielbanden-distributie. Teneinde een helder inzicht van de voorgeschreven maatregelen bij de handel te doen, ontstaan en nauwe samenwerking van die zijde met de Dienst te verkrijgen, roept hij alle rijwielhandelaren in de Kring Rheden-Rozendaal op een avond tezamen en in bijzijn van J.C. Levering, de heer J. van Schaik Jr., die als ambtenaar deze materie zal gaan behartigen, geeft hij een helder exposé van het geen te gebeuren staat en bereikt hiermede ten volle het gestelde doel.
Het is onder de leiding van de heer van Zwet, dat de stabilisatie van de Dienst, waarover zojuist gewaagd werd, ontstaat. Niet slechts op organisatorisch gebied wordt een hoog peil van perfectie bereikt, doch de minzame omgang van de Leider met zijn personeel weet een geest van vriendschap en genegenheid te kweken, welke op elk gebied een verheffende uitwerking heeft. Terloops zij hier gewag gemaakt van de spontane huldiging bij zijn huwelijk, aan de uitgang van de consistoriekamer, als symptoom van de hechte band tussen Leider en personeel. Hij is het, die het juiste woord op het juiste ogenblik kent. Hij stelt spreekuren in, op dinsdag- en donderdagmorgen te Velp en op woensdagmiddag te Dieren, teneinde het publiek in de gelegenheid te stellen aanvragen nader toe te lichten. De ambtenaar is er voor het publiek en niet omgekeerd, luidt zijn devies. Toch weet hij bij tijd en wijle het publiek rake terecht wijzigingen te geven, wanneer de ambtenaar onbillijk bejegend werd. Dit laatste komt steeds meer voor, naarmate er meer beperkte maatregelen ontstaan. Het publiek wordt prikkelbaar en wijlt de afwijzingen van de ambtenaren aan onwil en erger.
Het is op de spreekuren, dat de heer van Zwet met de noden van zijn medemensen van aangezicht komt te staan.
Deze noden zijn niet slechts van materiële aard, doch de grootste zijn die, welke de gehate bezetter rond de waarden van vrijheid, menswaardigheid en familiebanden doet ontstaan. Deportatie en slavenarbeid moeten via instanties waar met bevolkings-gegevens gewerkt wordt tot stand komen, distributiediensten moeten stamkaarten inhouden van mannelijke personen van de jaarklassen 1921 tot en met 1924, die geen stempel van het Gewestelijke Arbeidsbureau konden verkrijgen. Eindelijk eens een circulaire, waarin – althans voor de Leiders die uit het goede hout gesneden zijn - geappelleerd wordt aan hun initiatief om deze op “de juiste wijze” uit te voeren.
En dit was bij de heer van Zwet in goede handen. Wat er op kamer 4 al niet besproken, geconspireerd, geregeld en gered is, zou een hoofdstuk apart vormen.
Op 25 april 1941 wordt nog een vergadering van de Commissie gehouden onder voorzitterschap van de heer van der Ley, terwijl op 7 november 1941 de heer C.A.F. Kalhorn als zodanig optreedt.
Door het C.D.K. is het land inmiddels in een aantal Hoofdinspecties verdeeld. De Kring Rheden-Rozendaal ressorteert onder de Hoofdinspectie Oost, gevestigd te Arnhem, met Hoofdinspecteur J.J. Roodenburch. Van
hieruit worden H.H. Inspecteurs en adjunct-inspecteurs naar de diverse kringen gedirigeerd voor controle- en organisatorische maatregelen.
De eerste in de lange reeks inspecteurs, die in de loop der jaren onze Kring komen bezoeken, is de heer W.W.B. Halbertsma, die als majoor in het Ned. Leger, in de in Ede opgezette val loopt en naar Duitsland wordt gedeporteerd.
Volgende vergaderingen van de Commissie worden gehouden op 28 januari, 3 juli, 24 november 1942, 23 maart, 22 juni, 12 oktober 1943 en op 16 mei 1944, bij welke laatste vergadering de heer van Zwet voor de laatste maal als Secretaris en Leider van de Dienst aanwezig is.
Op deze bijeenkomsten worden de voornaamste overheidsmaatregelen besproken en aan de plaatselijke omstandigheden getoetst.
Zo ontstaat de bewakingsdienst ten behoeve van personeel en waarde materiaal door politiemannen. Een gemeentelijke klompen-distributie-regeling wordt ontworpen, waarbij de Gem. Dienst voor Sociale Zaken wordt ingeschakeld. Op 1 maart 1942 is de eerste landelijke regeling voor salarissen van D.K.-personeel tot stand gekomen, waarbij de Kringen in 4 klassen worden gerangschikt.
Onze Kring komt in klasse II. De Distributiediensten krijgen de eerste verstrekking in natura te verzorgen: vitaminetabletten voor a.s. en jonge moeders. In elke bijeenkomst vormt verbouwing en uitbreiding van kantoor en loketten een onderwerp van bespreking.
De distributiekosten worden voor 85% door het Rijk en voor 15% door de Gemeenten gedragen. In de vergadering van 24 november 1942 wordt geconstateerd, dat het aantal van 15 ambtenaren dat momenteel werkzaam is, sterk uitgebreid moeten worden, omdat overal in den lande reeds zodanig van de gestelde richtlijnen moest worden afgeweken, dat het aantal ambtenaren hier en daar reeds verdubbeld is en ook hier met deze kleine bezetting aan de vele werkzaamheden niet langer het hoofd geboden kan worden. In deze zelfde vergadering wordt besloten ook in Rozendaal een uitreiking van bonkaarten te doen plaatsvinden. Een antecedentenonderzoek van het personeel heeft een bevredigend resultaat opgeleverd, aldus lezen we in de notulen van de vergadering van 23 maart 1943. Ingevolge circulaire no. 492 van 16 maart 1943 moeten in de Kring Rheden-Rozendaal 4 distributie-ambtenaren voor uitzending naar Duitsland worden aangewezen. “In verband met de door te voeren reorganisatie van de Distributiedienst, moet tot uitbreiding van het personeel worden overgegaan. Door deze uitbreiding is aan bovengenoemde circulaire de wind uit de zeilen genomen, zodat dit schrijven voor kennisgeving kan worden aangenomen,” aldus lezen we in de notulen. Dan maar liever een beetje harder aanpakken, mannen, maar krijgen doen ze ons niet! Overvallen op Distributiekantoren zijn schering en inslag, beveiliging van personeel en waarde materiaal wordt dienovereenkomstig versterkt. Er komt een schrijven binnen van het “Ned. Arbeidsfront” met de geruststellende mededeling voor alle ambtenaren die onder de willekeur van de directie te lijden hebben, dat er een “sociaal voorman” is aangewezen, die hun klachten in behandeling kan nemen, de heer J.A. Jansen. Dit schrijven, alsmede de circulaire van 19 juni 1943, waarin opgave van leeftijden van Distributie-personeel gevorderd wordt, “worden voor kennisgeving aangenomen,” aldus de notulen letterlijk geciteerd. De heer J.P.A. Gudden volgt de heer Nieuwenhuis op als agent van het agentschap te Dieren. Afdelingschefs worden aangesteld voor: grote of periodieke uitreiking, rantsoenbonnen, handel, bijzondere arbeid en textiel. Een dezer, t.w. voor grote uitreiking, is de heer H. de Lange. Per 1 januari 943 en 1 januari 1944 worden opnieuw salarisverbeteringen ingevoerd. Voor ambtenaren van de Distributiediensten wordt bonloze bijvoeding beschikbaar gesteld, van welke gelegenheid in onze Kring dadelijk gebruik wordt gemaakt. In combinatie met Thomassen wordt een afspraak gemaakt inzake de aflevering. Elke dag, omstreeks het middaguur, verschijnt een gamel met, hetzij bonenhutspot, hetzij stamppot met verdwaalde stukjes vlees als de eilandjes van de Sporaden-groep, soms ook soep waarop de kok zijn fantasie en de waterkraan de vrije loop had gelaten. Mejuffrouw Vos zwaait de scepter in de vorm van een blankhouten bezemsteel, waarmede zij het “cement” (populaire bijnaam van de stamppot) bewerkt en als met een magneet voor ieder van ons toch een hartige hap opdiept.
Mevrouw E. Hekkers verzorgt dag in dag uit het koffie-uurtje en geeft bij elke voorkomende gelegenheid blijk van haar grote hulpvaardigheid. Een regeling voor vergoeding van reis-en verblijfkosten van de ambtenaren komt tot stand. In verband met mogelijk luchtgevaar wordt ook hiertegen personeels- en perceel beveiliging nodig. Brandbestrijdingsmiddelen worden aangeschaft als vuurzwepen, emmers, kisten en zakken met zand, schoppen, terwijl aan Gemeentewerken opdracht gegeven wordt tot inrichting van de bestaande kelder tot schuilkelder. De tweede Distributie-stamkaart, TD genoemd, is nodig en doet in de eerste maanden van 1944 zijn intrede. In de bijeenkomst van 15 mei 1944 wordt een hoogtepunt bereikt wat betreft de raming van distributiekosten. Deze wordt voor 1944 gefixeerd op f 109.134,44.
De fatale datum 16 juni 1944 breekt aan. Twee S.D. mannen dringen het Kringkantoor binnen en arresteren de Leider en Mej. W. de Vries.
Op 13 juli 1944 wordt de heer H. de Lange gearresteerd en ondergaat eenzelfde lot als zijn Chef. Over hem wordt het bericht ontvangen dat hij op 15 januari 1945 is overleden in een kamp te Neuengamme.
01.01.1942-16.06.1944 Verzet L.O. (Landelijke Organisatie) en opgepakt door S.D.
Verzet in Velp algemeen
Het verzetswerk in Velp is eind 1941 begin 1942 begonnen. In die begin periode waren er diverse, los van elkaar werkende, verzetsgroepen. Allereerst was er een O.D. (Ordedienst) groep.
Deze groep hield zich vanaf het begin van 1941 zich bezig met het verzamelen van wapens.
Van deze groep zijn in 1942 politieagent Gronloh en G.W. Surquin gearresteerd. Gronloh is overleden in Duitsland, G.W. Surquin is gefusilleerd.
De tweede groep had een sterk katholieke inslag, deze groep hield zich bezig met het overbrengen van gevluchte krijgsgevangenen en piloten. Van deze groep zijn pastoor Schaars, pater Kampman, drankhandelaar Timmermans en de hervormde predikant Ds. Oskamp in 1943 gearresteerd.
Een gedeelte van deze groep, onder andere gemeenteontvanger Monsma, is vervolgens opgegaan in de L.O. (Landelijke Organisatie) afdeling.
De L.O. was de derde groep, deze leden waren veelal van gereformeerd geloof. Zij verzorgden Joden en andere onderduikers. Deze L.O. groep is eind 1942 begonnen met haar ondergrondse werkzaamheden.
In Velp is veel Actief Verzet gepleegd. Opvallend daarbij is dat het verzet veelal in groepsverband gebeurde. De belangrijkste groep in het plegen van Actief Verzet was de L.O. groep. Eind 1942 was deze groep met haar werkzaamheden begonnen. De spil waar het in 1942 en 1943 veel omdraaide was Dr. Oostenbrink. Onder zijn leiding vergaderde de groep enkele malen per maand. Op die vergaderingen werden nieuwe onderduikadressen uitgewisseld. Vervolgens verwees Dr. Oostenbrink onderduikers naar zo'n adres.
Dr. Oostenbrink had connecties met Chris Boven. Deze L.O. man zorgde voor valse persoonsbewijzen die weer door de falsificatiecentrale aan de Loosduinseweg in Den Haag vervaardigd waren. Eind 1943 stopte Dr. Oostenbrink met het "verdeelwerk" omdat het hem te druk werd. Warner van Keulen, een beroepsmilitair die ondergedoken zat bij familie de Hartog, nam het werk van hem over. Vanaf die tijd bezocht Warner, in Velp veel beter bekend als Johan van Keulen, iedere dinsdagavond rayonvergaderingen van de L.O.. Deze vergaderingen werden steeds bij verschillende personen in huis gehouden , "waar Chris Boven dan aanwezig was om de wensen aan te horen en zo mogelijk te vervullen". Door deze "beurs" kreeg Johan van Keulen steeds meer onderduikers te verzorgen.
In juli 1944 was het aantal van 20 tot 350 onderduikers opgelopen.
Deze enorme toename kwam doordat Johan van Keulen de centrale figuur voor Rayon Arnhem was geworden. Zo had hij bemoeienis met onderduikers in onder andere De Steeg en Dieren. Dankzij Chris Boven beschikte L.O. Velp over 400 valse inlegvellen, waarop regelmatig distributiebescheiden werden afgegeven. De zaken waren zelfs zo goed geregeld dat verstokte rokers onder de onderduikers door middel van valse RO-3’s (dat zijn hoekjes van een kaart die overgelegd moesten worden) en van een rokerskaart konden worden voorzien.
Johan van Keulen werd geholpen door Marius A. Brandts-Buys, sociaal werkster Mej. Jeronimus, Dr. Oostenbrink, Monsma, gereformeerd predikant Ds. K. Hart en manufacturier Pieter Zuidgeest.
Het contact met het distributiekantoor liep via Monsma en F. Kunst, directeur Sociale Zaken. Deze beide heren kregen van Willem Gijsbertus van Zwet ca. 250 bonkaarten.
Als gevolg van gepraat kreeg de S.D. lucht van de zaak. Op 16 juni 1944 werd Willem van Zwet gearresteerd. Zijn opvolger op het distributiekantoor, Dhr. Levering, ging er gewoon mee verder de L.O. te voorzien van de nodige distributiepapieren omdat anders de sterke daling van bonkaarten in de gaten zou lopen. Eén maand later sloeg de S.D. opnieuw toe in de L.O. gelederen.
Op 15 juli 1944 kreeg Johan van Keulen een tip dat de S.D. hem wilde arresteren. Hij verliet ogenblikkelijk zijn onderduikadres. Toen hij 's avonds terug wilde keren op dat onderduikadres, zag hij dat de vitrage dicht zat. Dat was het afgesproken teken wanneer het te onveilig was om terug te keren.
Van Keulen kwam dus niet opdagen en daarom nam de S.D. zijn "pleegvader" Aart J. de Hartog mee omdat hij onderdak verleend had aan een "terrorist".
Bij deze arrestatie bleek dat de S.D. volkomen op de hoogte was van, van Keulens schuil- en legale naam. De dag daarop werden de L.O. medewerkers Hendrik de Lange, die ook werkzaam was op het distributiekantoor, F. Kunst en Pieter Zuidgeest gearresteerd.
Van al deze gearresteerden is alleen F. Kunst na de oorlog teruggekeerd.
Van Keulen verdween uit Velp en kreeg een onderduikadres in Arnhem. Het L.O. werk werd voortgezet door" Dick" M. Pouwels, een bankbediende uit Velp.
-“Neemt U plaats”, zegt Evert Hekkers en biedt zijn bezoeker een stoel aan. “Alleen in het bijzijn van een getuige wil ik dit pakje openmaken. Meneer van Zwet heeft destijds gevraagd het heel goed te verstoppen en pas na de bevrijding open te maken; dat gebeurt dus nu”. Beiden kijken gespannen toe: touwtje los, papier er af, deksel open…….. allemaal stempeis, kennelijk voortreffelijke kopieën, van Wehrmacht tot S.E., van S.D. tot Ortskommandant.
Nu gaat beiden een licht op: dus zo kwam Willem van Zwet aan die “originele” Duitse verklaringen; daardoor konden zoveel mensen illegaal aan bonkaarten geholpen worden
“Ja”, vertelt ons een Velpenaar, zo ging dat toen inderdaad. De Gemeentelijke Distributiedienst hier aan de Kastanjelaan startte in 1939 en na de eerste leider, Kunst, kreeg Willem van Zwet deze functie.
Hij was een zeer beminnelijk mens en een humaan chef, beheerde de Dienst uitstekend en enigszins uitzonderingsgewijs kwam fraude onder de ambtenaren niet voor. De teamgeest was voortreffelijk en mevrouw Hekkers, die we Tante Bets noemden, zorgde niet alleen voor koffie en thee maar was ook een soort moeder over dat eigenlijk bij elkaar geraapte stel mensen, meestal door de oorlog uit eigen beroep verdreven.
Misschien mede door die goede sfeer kwam Van Zwet, in zijn hart een volkomen onkreukbare man, er toe “iets te doen” voor de goede zaak. Langs administratieve wegen lukte het hem steeds meer extra bonkaarten beschikbaar te stellen voor onderduikers, Joden en vluchtelingen, waarbij Straalman steeds voor “nieuwe” stamkaarten zorgde. Honderden bonkaarten gingen o.m. naar ambtenaar Monsema die ze deels weer doorspeelde aan verzetsman Johan.
Die heeft nu, in 1982 nog de complete boekhouding van het verdeelsysteem.
Evert Hekkers was één van Van Zwet’s vertrouwelingen, die de bonkaarten “rondbracht” maar hij had zelf ook verscheidene adressen. En juist dat moest een loslippige dame een Velpse winkel eens even vertellen. Mevrouw Levering, echtgenote van Van Zwet’s plaatsvervanger, sloeg onmiddellijk alarm. Van Zwet bleef nu ‘s nachts niet meer thuis maar ging wel overdag naar kantoor. Bovendien had hij-enkele NSB-ers als ambtenaren moeten accepteren en we weten dus niet precies hoe hij verraden werd maar twee dagen later, op 16 juni 1944, stormde de S.D. het gebouw binnen: “Herr von Zwet” moesten ze hebben.
Mies de Vries schrok verschrikkelijk maar zei koelbloedig: “Is er niet, maar ik zal voor U informeren” -Ze rende naar boven, gooide de deur van Van Zwet’s kamer open en riep goed hard: “Meneer Jansen, weet U soms waar meneer van Zwet is?”
Maar meteen stonden er al twee S.D.-ers achter haar:
“Bitte Fraülein, wir wissen genau wie Herr von Zwet aussieht”.
Beiden werden toen gearresteerd, in Arnhem “verhoord”, toen naar Vught overgebracht en vandaar naar een Duits concentratiekamp. Het was vreselijk. Op 19 december ‘44 bereikte de familie de Jobstijding dat Willem van Zwet op 18 november in het kamp Ladelund aan dysenterie was overleden.
We waren er hier allemaal kapot van. Daar kwam bij dat op 13 juli De Lange ook gearresteerd was, een fijne vent voor z ‘n superieuren en collega’s.
Op 17 januari 1945, een paar maanden voor de bevrijding, is hij in Neuengamme overleden. Gelukkig is Mies de Vries na de bevrijding teruggekeerd. Van Zwet’s opvolger, Levering, deed zo te zien “nergens aan” en dat gebeurde zo voortreffelijk dat hij, hoewel heel voorzichtig geworden, in korte tijd nog veel meer bonkaarten ging “verdelen”.
Na Arnhem’s evacuatie bleek het inwonertal van Velp verdubbeld te zijn. Door een griezelig verlaten spookstad ging Levering met z’n Arnhemse collega lopend driemaal op weg om de daar nog aanwezige bon voorraden op te halen. Het gammele trekkarretje was telkens afgeladen. Soms moesten ze het ding midden op de straat laten staan om dekking te zoeken voor inslaande granaten.
En in Velp gekomen zorgden ze dan samen mede voor het nu nog veel groter geworden onderduikersbestand.
Johan, die begon met 5 onderduikers had er toen al 400 onder zijn hoede. Bovendien zorgde hij financieel voor hun via het NSF. Daardoor kon hij in opdracht van de Ned. Regering elke maand over f 6.000,- beschikken. Op die manier is door de Velpenaren veel voor aI die onderduikers gedaan.
16.06.1944-08.08.1944 Verhoren S.D. en Huis van Bewaring in Arnhem
Willem Gijsbertus is samen met Mies de Vries (medewerkster van het Distributiekantoor) eerst naar de S.D. in Velp gebracht op den Heuvel. Daar zijn ze verhoord en dezelfde dag nog naar het Huis van Bewaring gebracht in Arnhem gelegen aan het Walburgplein. Hier wordt Willem Gijsbertus ingeschreven onder registratienummer B 5849. Hier verblijft hij tot 8 augustus 1944.
Vanuit het Huis van Bewaring is hij meerdere malen gebracht naar het S.D. kantoor aan de Utrechtseweg 55 in Arnhem om verhoord te worden.
Het pand Utrechtsestraat 55, werd in de oorlogsjaren gevorderd door de Duitsers. In het pand was tot op dat moment de telefooncentrale van de PGEM ondergebracht. Het werd in gebruik genomen als Aussenstelle Arnheim van de Sicherheitsdienst/Sicherheitspolizei. Hieronder vielen de provincies Gelderland en Overijssel. In de kelders waren cellen ingericht waar opgepakte burgers werden ondervraagd. Het gebouw was daardoor berucht en gevreesd bij de Arnhemse bevolking.
Verslag van een verhoor door S.D. op de Utrechtseweg 55
Onderstaande een verslag van een gevangene, die van het Huis van Bewaring werd gebracht naar het S.D. kantoor aan de Utrechtseweg 55, hierdoor krijgt men een kleine indruk hoe dergelijke verhoren hebben plaats gevonden.
Van het Huis van Bewaring werden we midden in de nacht overgebracht naar het Sicherheitsgebouw aan de Utrechtseweg. Eerst werden wij gezamenlijk met het gezicht naar de muur geplaatst en mochten we niet om of opzij kijken. We werden daarna een voor een weggebracht om verhoord te worden. Ik herinner me nog goed, dat ik niet hard genoeg liep, en toen een flinke trap in mijn rug kreeg. Bij de derde deur links werd halt gehouden en werd ik naar binnen gegooid. In het grote vertrek waar ik me nu bevond, stond een groot bureau met daarboven een portret van Hitler. Aan de ander zijde hingen afbeeldingen van Goering, Goebbels, enz. Aan het bureau zaten 2 militairen en 3 burgers. Een van deze kwam op me af en vroeg of ik iets te vertellen had. Ik zei “nee”. Toen pakte hij een nieuwe schoen, die op het bureau stond en waarvan de zool half onderuit getrokken was en sloeg me hiermee in het gezicht. “Weet je het nu nog niet ?” vroeg hij. Ik zei weer “neen”. “Hier dan, misschien weet je het nu wel” en weer kreeg ik enkele slagen in het gezicht.
Toen kwam er een tweede bij en zei: “Zet hem maar eens tegen de muur, dan zullen we hem wel leren praten”. Boksen konden de sadisten goed, want ze sloegen me gewoon naar de plaats waar ik staan moest.
Toen begon het eigenlijke kruisverhoor. Mijn broek begon steeds verder af te zakken, want een riem of iets dergelijks mochten we niet dragen. Mijn armen hield ik zo stijf mogelijk tegen me aan, want het kledingstuk omhoog trekken mocht ik ook niet. Eerst moest ik vragen beantwoorden. Toen ze hier niet verder mee kwamen, werd ik een paar maal tegen de muur geslagen en moest ik langzaam vertellen, waar ik geweest was, wat ik gezien had, enz. Daarna hetzelfde verhaal heel vlug. Totdat ik zei “ik zeg niets meer”. Nou, toen was de boot aan. Ze grepen me met z’n vieren vast en de vijfde nam een gummiknuppel. Pijn voelde ik op dat moment niet veel, maar ik had het gevoel of ik in brand stond. Ik wist meteen wat een verhoor bij de S.D. was, maar al hadden ze me dood geslagen, ik zou toch niets meer gezegd hebben. Zo volgden er nog 2 verhoren, die steeds midden in de nacht plaatsvonden.
Degene, die de bewuste schoen verstopt had, was ook opgehaald, omdat hij eveneens op de plaats van de dropping geweest was. Ze hadden hem reeds half dood geslagen voor hij op plaats van bestemming aankwam. Ook hij heeft volgehouden dat hij noch parachutisten gezien noch gesproken heeft. Zo heb ik 4 dagen opgesloten gezeten, mijn vader en mijn zuster 2 dagen en mijn broer met de andere buurjongen 3 ½ week. Tweemaal daags werden we gelucht tussen een driehoek van hoge muren met gaas erover. Op de duur zal je aan dit leven wel wennen, maar voor mij leken deze 4 dagen wel evenveel weken. Toen ik voor de laatste maal werd weggebracht van het huis van Bewaring naar het S.D. gebouw, was iedereen poeslief. Ze vroegen of ik
naar huis zou willen, waarop ik natuurlijk prompt “Ja” antwoordde. Ik werd naar een groot kantoor gebracht, waar een meisje zat te typen. Ik moest me ten dele ontkleden om te laten zien of ik zo naar huis kon.
Zo heb ik dan kennis gemaakt met de S.D. methoden van de z.g. Heilstaat.
08.08.1944 Transport naar concentratiekamp KZ Herzogenbusch (Vught)
Op 8 augustus 1944 wordt Willem Gijsbertus met een overvalwagen vanuit het Huis van Bewaring in Arnhem naar concentratiekamp KZ Herzogenbusch (Kamp Vught) gebracht.
Het archief van het Huis van Bewaring I (Walburgplein) is tijdens de oorlogshandelingen in 1944 (De Slag om Arnhem in september 1944) grotendeels verloren gegaan.
Uit de nog bestaande klapper van het Huis van Bewaring I, kon worden opgemaakt, dat op 8 augustus 1944 hij op transport (met een overvalwagen) naar concentratiekamp KZ Herzogenbusch is gebracht. Dezelfde dag komt hij daar aan.
08.08.1944-05.09.1944 Concentratiekamp KZ Herzogenbusch (Vught)
Op 8 augustus 1944 komt Willem Gijsbertus aan in concentratiekamp KZ Herzogenbusch, en bij zijn registratie krijgt hij gevangenennummer (Häftlingsnummer) P1961.
Bij binnenkomst komt hij meteen in de ziekenbarak terecht, na herstel wordt hij in barak 17 onder gebracht.
Op 16 augustus 1944 wordt hij ingedeeld in het Philips-Kommando, waar hij te werk wordt gesteld in de emailleer inrichting.
Het Kamp
Het 'Konzentrationslager Herzogenbusch', zoals Kamp Vught door de bezetter genoemd werd, was het enige 'officiële' SS-concentratiekamp in Nederland. Het viel rechtstreeks onder het economisch directoraat van de SS te Berlijn, waaronder ook de Duitse concentratiekampen ressorteerden. De bouw van het barakkencomplex was gefinancierd met geroofd joods kapitaal. In januari 1943 was het gereed en aan het eind van dat jaar werden in het kamp ook een crematorium en een gevangenis ('de Bunker') in gebruik genomen. Hier heeft zich het beruchte 'bunkerdrama' afgespeeld, toen meer dan zeventig vrouwen op elkaar in een cel geperst werden waarbij tien van hen het leven verloren.
Ongeveer een derde van de gevangenen bestond uit joden met een voorlopige vrijstelling van transport naar het oosten. Zij moesten arbeid verrichten voor het Duitse leger. Verder bestond de kampbevolking uit mensen die joden hadden helpen onderduiken, verzetsmensen, Jehovah's Getuigen, verspreiders van illegale geschriften en onttrekkers aan de arbeidsinzet. De meeste gevangenen waren echter niet om politieke redenen opgepakt, maar zaten vast wegens economische delicten: zwarthandelaren, zwartslachters en mensen die goederen van de Wehrmacht hadden gestolen. Vught herbergde ook zo'n zeshonderd gijzelaars, die onder meer als vergelding voor activiteiten van het verzet werden vastgehouden. In totaal hebben naar schatting 30.000 gevangenen in Vught opgesloten gezeten. Van hen wisten er negentig te ontsnappen.
De gevangenen werden tewerkgesteld in Arbeitskommandos, werkploegen die zowel binnen als buiten het kamp arbeid verrichtten. In het kamp zelf waren onder meer het 'Philips-kommando', waar circa 1.200 joodse en niet-joodse gedetineerden radioapparatuur en zaklantaarns ('knijpkatten') vervaardigden, en het 'Luftwaffe-Kommando' dat neergestorte vliegtuigen moest slopen voor de oorlogsindustrie. De buitencommando's verrichtten onder meer constructie- en reparatiewerkzaamheden op vliegvelden. In een door prikkeldraad afgesloten gedeelte van het barakkencomplex werd vanaf mei 1943 een apart vrouwenkamp ingericht voor vrouwelijke arrestanten, joodse vrouwen en echtgenoten en kinderen van gijzelaars.
In het gedeelte van het kamp waar alleen joden waren ondergebracht, het 'Judendurchgangslager', was joods zelfbestuur toegestaan compleet met een ordedienst. De SS-bewaking bemoeide zich nauwelijks met de interne aangelegenheden. De voedselsituatie in Vught was slecht maar verbeterde vanaf mei 1943. Dat was mede het gevolg van de hulppakketten die in het kamp bezorgd mochten worden en die afkomstig waren van particulieren, zoals de dames Timmenga en Van Beuningen, en van het Rode Kruis.
Onder druk van de geallieerde opmars werd het kamp begin september 1944 in allerijl door de bezetter ontruimd. Rond 3500 gevangenen werden halsoverkop op transport gesteld naar Duitsland, terwijl de kampleiding een veilig heenkomen zocht. Op 26 oktober 1944 komen de Canadezen aan in het kamp.
Philips-Kommando
Artikel over het Philips-Kommando.
In de maand mei 2015 organiseerde de Amersfoortse bibliotheek een tentoonstelling over het Philips Kommando in Kamp Vught onder de titel “Licht in het Donker”. Het was een informatieve tentoonstelling met foto’s, beeldbanden, voorwerpen uit het kamp en een heldere duidelijke uitleg. Tussen de vele getuigenissen plotseling een bekende naam: Tineke Wibaut-Guilonard, lid van CS-6 en een van de weinigen van de groep die de oorlog overleefde. Dat ze overleefde, zo bleek nu, was vooral te danken aan het Philips Kommando, de Schindlerachtige operatie in Kamp Vught die uiteindelijk de levens heeft gered van een behoorlijke groep verzetsmensen en joden. Hoe zat het nu precies met dat Philips Kommando en wat was de rol van Tineke Wibaut-Guilonard in dit alles?
Kamp Vught Kamp Vught, niet ver van Den Bosch, kende een andere organisatievorm dan de andere concentratiekampen in Nederland. Het was een kamp dat volledig onder controle stond van de SS met een gelijksoortig systeem dat ook in de kampen in Duitsland functioneerde. Er zaten veel verzetsmensen, maar het werd ook gebruikt als doorgangskamp voor gedeporteerde joden. Er was een vrouwenkamp en er zaten ook kinderen opgesloten.
Het brute systeem dat het kamp kenmerkte maakte iedere dag voor de gevangenen tot een hachelijke zaak waarbij overleven de eerste prioriteit bleef. Zonder dat de gevangenen er weet van hadden zou er begin 1943 een mogelijkheid ontstaan om dat overleven iets aannemelijker te maken. Bij de Philips directie in Eindhoven kwam een verzoek binnen van de hoogste SS-leiding uit Berlijn om in Kamp Vught een afdeling op te zetten voor de productie van apparatuur en onderdelen. Het hoofd van de directie, Frits Philips, weigert in eerste instantie. Maar hij komt hierop terug na overleg met mensen in zijn omgeving en met het plaatselijk verzet.
In Eindhoven deed Philips, net als veel andere Nederlandse bedrijven, al veel werk voor de bezetters. Omdat het om technische en communicatie apparatuur ging is er meer dan eens gezegd dat Philips de oorlog met maanden heeft verlengd. Frits Philips keek op twee manieren naar het project in Vught. Natuurlijk zou de productie het bedrijf ten goede komen. Maar gelijktijdig was het ook een mogelijkheid om iets voor de gevangenen te doen.
Om dit laatste te garanderen stelde de directie een aantal voorwaarden op waaraan de SS moest voldoen voordat de werkplaats van start kon gaan. Philips zelf moest de leiding hebben over de werkplaats en ook de beslissingen over wat er gemaakt zou worden moesten in Eindhoven worden genomen. Daarnaast moesten Philipsmedewerkers uit Eindhoven de mogelijkheid hebben om het kamp vrij in en uit te lopen. Ook wilde Philips zelf bepalen wie er in de werkplaats tewerkgesteld werd. Een andere voorwaarde was dat de gevangenen loon moesten ontvangen en iedere dag warm eten dat door Philips zelf werd aangeleverd. Dit was de zogenaamde Philipsprak. Deze voorwaarden werden door de SS, tot verbazing van de directie, geaccepteerd. Wel moest Philips de SS betalen voor de werknemers. Het ging hierbij om 3 gulden per dag voor een ongeschoolde arbeider en 4,50 gulden voor een geschoolde. Overigens werd het uitbetalen van loon aan de arbeiders al snel door de hoogste SS leiding verboden.
Kort na de overeenkomst werd de Philipswerkplaats in Kamp Vught op 22 februari 1943 geopend. De werkplaats stond bekend als de B677. In het begin ging het maar om een kleine groep gevangenen die in de werkplaats aan de slag konden. Veelal ging het om verzetsmensen die over een aantal capaciteiten beschikten. Maar al snel werd het personeel uitgebreid en in totaal hebben er meer dan 3100 mensen, inclusief 600 joodse mannen en vrouwen, in het Philips Kommando gewerkt. De joodse medewerkers waren beschermd tegen deportatie en voor alle gevangenen die voor Philips werkten gold dat de omstandigheden veel beter waren dan in de rest van het kamp, en dat het werk dragelijk en goed georganiseerd was. Dit lag vooral in de handen van de Philipsmedewerkers die op en neer reisden tussen Eindhoven en het kamp.
De Werkplaats Het Philips Kommando gaat in februari 1943 van start in een lege barak, maar al snel ontstaan er meer en meer afdelingen en wordt het lopende band werk ingevoerd. Er worden meerdere producten gemaakt, waaronder knijpkatten, waar door de verduistering veel vraag naar was, en radiobuizen. Op het hoogtepunt waren er ongeveer 40 grote en kleine afdelingen.
Natuurlijk was er ook sabotage, maar dit gebeurde op een geruisloze manier en werd meestal pas in Eindhoven ontdekt. De directie maakte zich hier niet druk om, en winstgevend is de werkplaats in Vught nooit geweest. Maar dat was ook niet de bedoeling, veel meer ging het er om zoveel mogelijk gevangenen bescherming te bieden. Dit was natuurlijk ook tot de gevangenen doorgedrongen en velen probeerden bij het Philips Kommando aan de slag te komen. Dit ging niet zo maar. Er waren voorwaarden waaraan de werknemers moesten voldoen. Dit gold vooral voor de afdeling radiobuizen. Hier werkten vooral jonge vrouwen. Veel joodse meisjes konden hier aan de slag. Om op de afdeling te werken had je scherpe ogen, een vaste hand en smalle vingers nodig. Hier werd heel erg op gelet.
De werkomstandigheden in de werkplaats waren goed. Het was er warm, redelijk schoon en het eten dat iedere dag in grote ketels kwam was erg goed. Daar kwam nog bij dat de arbeiders geen last hadden van de brute en gewelddadige bewakers. Maar het belangrijkste was dat ze in Nederland konden blijven, en niet naar de kampen in Duitsland en Polen werden gestuurd. Ze waren immers vakmensen geworden, “facharbeiter” in kamptaal. Deze titel bleek later veel voordelen te brengen, maar daarover later meer. Het hele systeem functioneerde eigenlijk goed, en via de Philipsmedewerkers konden de gevangenen boodschappen en andere zaken naar buiten brengen. Ook konden er boodschappen en voedsel het kamp binnengesmokkeld worden. De Philipsmedewerkers konden immers vrij in en uit lopen en werden dan ook niet gecontroleerd.
De SS slaat toe Dat dit niet goed kon blijven gaan was duidelijk. Met de komst van de nieuwe kamp commandant SS- Sturmbahnführer Hütting beginnen de problemen pas echt. Hij trekt zich nauwelijks iets aan van de gemaakte afspraken, en in april 1944 worden er een aantal privileges ingetrokken. Nadat er gesmokkelde brieven waren gevonden moesten zelfs alle broekzakken dichtgenaaid worden. In mei 1944 slaat de SS pas echt toe. Zonder waarschuwing worden 250 mannen van het Philips Kommando naar Dachau gestuurd. Hieronder waren veel leidinggevende gevangenen, en voormannen van de afdelingen. Een week later werden ook alle joodse Philipsmedewerkers op transport gesteld. Zij kwamen in Auschwitz terecht, waar ze overigens wel als “facharbeiter” werden behandeld wat in veel gevallen overleven betekende. Op 10 juni werd er sabotage gepleegd op de radio-afdeling en dat gaf de SS de kans om tegen de Philipsmedewerkers op te treden. De zogenaamde Philips Vught directeur, Braakman, werd thuis opgepakt en in de bunker opgesloten. Ook andere medewerkers werden opgepakt of moesten onderduiken. De persoon die verantwoordelijk was voor de sabotage werd doodgeschoten. Het was een van de vele executies in Kamp Vught in deze periode. Volgens verschillende bronnen werden er in de laatste maanden in Vught zeker 300 mensen gefusilleerd.
Door de stormachtige ontwikkelingen lag het werk nagenoeg stil. Toch bleven nog enkele moedige Philips medewerkers op hun post en de afdeling beleefde een doorstart. Zo werden er in de laatste drie maanden voor de ontruiming van Kamp Vught nog 750 gevangenen aangenomen en in het Philips Kommando te werk gesteld. Op 5 september 1944 is het afgelopen met het Philips Kommando en uiteindelijk gaan alle gevangenen op transport naar Duitsland of verder. De geallieerden staan immers voor de deur. Onder de bewakers brak op die dag, ‘Dolle Dinsdag’, paniek uit, en sommigen namen de benen. De gevangenen werden in goederenwagens weggevoerd. De vrouwen gaan naar Ravensbrück en de mannen naar Sachsenhausen. De gijzelaars die nog in het kamp zijn moeten alles opruimen en inpakken voor transport. Daarna worden ze vrijgelaten en mogen naar huis. De kampleiding is dan al grotendeels weg en het kamp, dat nu leeg is, wordt aan het Rode Kruis overgedragen. Toch zal het nog tot 19 oktober 1944 duren voordat het dorp Vught wordt bevrijd.
Laatste periode / dagen in Kamp Vught.
Een compilatie gemaakt van verschillende verslagen die na de oorlog zijn genoteerd.
Het begon reeds vroeg, de 6e juni 1944, de dag waarop de Geallieerden hun invasie begonnen. De berichten hieromtrent waren bij de gevangenen reeds die middag volledig bekend. Zij beschikten immers over een zeer goede berichtenbron: In de Philipsbarakken, hier werkte men in ploegendiensten van 8 uren. En in één van
deze werkcommando’s, werden radio’s gemaakt. Deze moesten van tijd tot tijd worden gecontroleerd en … welke zender kon beter getuigen dan de storende Engelse zender, of het toestel aan alle eisen voldeed.
Dit moest de controlerende Duitser dan ook toegeven en dus bleef de Engelse zender aanstaan.
De kampcommandant had door, dat je berichten van deze zijde moesten komen en toen de spanning te top steeg, werd het bevel uitgevaardigd, dat alle radiotoestellen moesten verdwijnen.
Eén toestel werd echter achtergehouden op het Philips-Kommando, zodat ondanks bedreigingen met de doodstraf, gesteld op het verspreiden van berichten, het verzetswerk doorgang vond.
Een andere poging ondernamen de Duitsers, door ’s-Avonds na werktijd valse geruchten te verspreiden. De morgen daarna bracht echter de waarheid aan het licht. De kampcommandant met zijn trawanten moesten capituleren!
Op 6 juni 1944 kwamen om één uur in de nacht +/- 1.000 gevangen aan die op transport waren gezet vanuit gevangenis Scheveningen (Oranje Hotel).
De lichte gevallen werden geplaatst in het strafblock, terwijl de zwaarste gevallen naar de bunker in Vught werden gebracht.
De toestand in deze barakken was zo verschrikkelijk, dat vele naar hun cellen terug verlangden.
De tijd ging voort en zo brak het moment aan, waarop één der Belgische concentratiekampen (het meest beruchte) naar Vught werd overgebracht. De stakkerds kwamen in de avond aan.
Het is onmogelijk, weer te geven, hoe deze mensen lichamelijk verminkt waren door de vele martelingen, die zij ondergaan hadden en waarom….? Omdat zij gestreden hadden voor een heilig principe.
Velen hunner waren nog gekleed in de uniformen van de Belgische verzetsbeweging, die veelal in de bergen vocht. Het was de bedoeling, deze mensen zo spoedig mogelijk voor het oog der andere gevangenen te verbergen, doch men kon onmogelijk verhinderen, dat zij in het ziekenhuis de eerste hulp ontvingen. Terwijl de dokters, Fransen, Belgen en Hollanders deze hulp verleenden met alle in het kamp aanwezige verplegers, gingen de andere gevangenen met kisten de zalen rond om alle levensmiddelen, die men maar waar wilde afstaan voor deze stakkerds, op te halen. De vrachten waren haast niet te tillen, de over vaardigheid was enorm, vooral onder de Belgen, die erg met hun kameraden meeleefden. Vele van de slachtoffers huilden bij het zien van zo’n goede behandeling en het koste de gevangenen veel moeite, hen gerust te stellen, dat zij het in Vught beter zouden hebben.
Doch nu ging de spanning haar hoogtepunt bereiken; de berichten meldden steeds meer de nadering van de Geallieerden, die de bevrijding zouden brengen.
De eerste september naderde en hiermede de massamoord, mishandelingen en dergelijke door de S.S. en S.D., die hun laatste kans, hun laatste dagen zagen aankomen. Zo werd op een avond een jonge jongen binnengebracht van nog geen 20 jaar, die door de S.D. sadisten te Arnhem zo zwaar was mishandeld, vooral op het zitvlak, dat de rechterbil door aanhoudende stokslagen geheel rot was geslagen. En waarom? Omdat hij niet wou bekennen, met wie hij voor zijn Vaderland had gestreden.
Men heeft de jongen tot spreken gekregen en velen zijn hiervan het slachtoffer geworden.
Laten wij over zulk spreken niet te vlug en te hard oordelen. Wie de gevolgen van zo’n mishandeling heeft gezien, zwijgt wel. Dank zij de zeer goede zorg van de dokters (o.m. een kundige Belgische chirurg) kon de jongen spoedig geopereerd worden; het rotte deel werd geheel weggenomen en een ander gezond lichaamsdeel hiervoor in de plaats gezet.
Een priester uit Limburg, die alleen verdacht werd, doch geheel onschuldig was, werd in huis gearresteerd en moest voor verhoor mee. De tocht ging per fiets en onze priester moest voorop fietsen, waarachter de heren van de S.D. Toen men vond, dat hij te hard reed en bang was, dat hij zou ontvluchten, riep men hem. De priester, zich van geen kwaad bewust, keek om en… op dat moment losten de sadisten enkele schoten, die zijn kaakstelsel geheel doorzeefden. Het slachtoffer werd deerlijk verminkt het kamp binnen gebracht.
Eén van de S.S. bewakers (een Hollander) was het Naziregime zat geworden en had spijt van zijn daden gekregen: hij was naar huis gevlucht. Bij zijn vrouw was het onveilig en daarom dook hij bij zijn moeder onder. Men vond echter spoedig zijn spoor en op zijn tweede vlucht werd hij met kogels doorzeefd, waaronder onder meer zijn rechter ellebooggewricht verbrijzeld werd. Om erger te voorkomen, moest zijn arm geamputeerd worden, kort nadat dit geschied was, moest hij voor het Duitse gerecht verschijnen.
Men zei, dat hij toen nog een S.S. soldaat was en hoewel het praktisch onmogelijk was, werd hem de uniformkleding zo goed en zo kwaad als dat ging, aangedaan of omgehangen.
Zo moest hij als spotprent dienen. Hij hoorde zes en een half en zijn moeder drie jaar tegen zich eisen en werd weer naar Vught teruggebracht. Daar werden hem letterlijk de kleren van het lijf gescheurd, onwaardig een S.S. soldaat van Hitler te zijn.
Een spontaan verzet van de bevolking van het zuiden werd door de SS’ers beantwoord met het arresteren van de Secretaris van de Bisschop. De man werd het kamp in ambtskleding binnengebracht en, kort na zijn aankomst, eveneens in ambtskleding, voor het vuurpeloton geleid.
Hij ging met een fier opgeheven hoofd, zich van zijn onschuld bewust. Dit was nog slechts een voorspel. Nadat de sadisten zo verschillende mensen het kamp binnen gebracht hadden, gingen zij over tot de uitvoering van hun plan met de kampbewoners.
Een vader die in het ziekenhuis werd verpleegd (en die zijn doodsuur zag naderen), smeekt een gevangene zijn laatste wens en groet aan zijn vrouw en kind over te brengen en hun te zeggen dat hij als een oprecht katholiek voor het vuurpeloton zou sterven.
Kort daarop werd hij (nog ernstig ziek) in nachtgewaad naar de schietplaats gebracht, nadat een priester, die ook in het ziekenhuis lag, hem stiekem de laatste genademiddelen had toegediend.
Enkele zwaar zieken moesten door de verpleging (zij konden niet lopen) per brancard in de bunker gebracht worden. Enkele uren later konden de verplegers de lege brancards terug halen, zij waren niet meer.
Een jongen nog geheel ontdaan vertelde een gevangene, dat hij eveneens voor het vuurpeloton had gestaan; reeds was vastgebonden aan de paal. Toen de laatste controle op naam en nummer geschiede, bleek zijn naam op één letter te verschillen, hij werd losgemaakt en naar het kamp teruggebracht.
Toen later een medewerker aan een bekend weekblad schreef: “De inwoners van het kamp Vught verkeerden niet in die spanning als de bunkerbewoners. De kampbewoners noemden het kamp, mede door zijn prachtige ligging en vergeleken met de kampen in Duitsland, een herstellingsoord”, overlegde ik in zeker opzicht heeft deze schrijver wel gelijk, doch de voordelen van het kamp gingen geheel verloren door het geratel van machinegeweren op de schietbaan; in die dagen werden immers ongeveer 500 kampbewoners de dood ingejaagd. Hoe de gevangenen ’s-Avonds op bed met ingehouden adem het aantal schoten lagen te tellen; dit aantal was voor de gevangenen een aanwijzing, hoeveel er ongeveer weer ter dood waren gebracht.
Op maandag morgen, 4 september steeg de spanning voelbaar. Het Geallieerde granaatvuur was op ongeveer 30 km afstand van het kamp gekomen. De kogels vloten regelmatig over het kamp.
DAT WAS HET BEVRIJDINGSVUUR!!!!
Doch het vuur van de dood en verderf vlak bij het kamp bleef de gelederen dunnen. En de gevangenen stonden tussen die beide vuren, het vuur van bevrijding en van dood en verderf.
Dinsdag morgen 5 september….. te half zeven appél; het gehele kamp moest aantreden. Doch er geschiede niets. Zo stonden ongeveer 1600 mensen tot half één op de appélplaats, steeds wachtende op nadere berichten. Van mond tot mond ging het gerucht; “Om twee uur zou het kamp aan het Rode Kruis worden overgedragen”.
Om half één werd gecommandeerd “alle naar de blocks en afwachten”. Zou de bevrijding komen?
Reeds om één uur volgde het commando “alle op de appélplaats aantreden, alleen met handdoek en zeep”. Vele juichte bij het aanhoren dezer mededeling. Dan toch bevrijding?
Slechts enkele hadden dit spelletje door en namen al hun bagage mee. Zo gingen ongeveer 1600 man gedwee naar de appélplaats. Daar aangekomen werden zij allen door een haag van S.S. soldaten ingesloten. Het bleek dat de kampcommandant het zo ver had gekregen dat 800 man naar Duitsland zou worden weggevoerd, ook de gevangenen die in het ziekenhuis verpleegd werden, moesten zich op de appélplaats melden; één was er, die twee dagen tevoren aan de buik was geopereerd en ternauwernood kon lopen.
Nadat alle namen waren afgeroepen, bleken het er toch nog 1.000 gevangen geworden te zijn, die weggevoerd zouden worden.
De voedselmagazijnen waren door de Duitsers leeggehaald, de medicamenten meegenomen, de keukens afgebroken, dit aller ondanks het feit, dat er ongeveer 1.000 gevangenen, daaronder niet minder dan 125 zware zieken, in het kamp achter bleven. Voor deze zieken liet men slechts één dokter en één verpleger achter.
Toen de rust in het kamp geheel was weergekeerd, gingen enkele dapperen vrouwen, niet tegenstaande het strenge verbod, het ziekenhuis van de mannen binnen om de zieken mee te helpen te verzorgen.
De gijzelaars, bleven nog enige tijd in het kamp om aldaar opruimingswerkzaamheden te verrichten. Eén week later gingen ook deze uit Vught weg om via Amersfoort naar huis te worden gezonden.
De achtergebleven S.S. lieden en Duitse Blockoudsten gingen zich nu dik eten aan de inhoud van de Rode Kruis pakketten en de pakketten van thuis, welke men op de reis naar Duitsland niet had mogen meenemen.
De overgebleven vrouwen, de zieken en overige S.D. gevangenen werden reeds enkele dagen daarna in veewagens, naar Duitsland weggevoerd. De vrouwen gingen naar Ravensbrück, de overige naar Sachsenhausen bij Oranienburg.
Het was moeilijk de grens nog over te komen, doch via Nijmegen gelukte dit nog.
Vele zullen in hun hart met betraande ogen stil hebben gezongen; “Vaarwel mijn dierbaar Vaderland, lief Vaderland, vaarwel”.
Ook Willem Gijsbertus wordt op “Dolle Dinsdag” 5 september 1944 op transport geplaatst naar het concentratiekamp KZ Sachsenhausen in Oranienburg.
05.09.1944-08.09.1944 Transport naar KZ Sachsenhausen (Oranienburg)
5 September 1944 vertrekt de overvolle trein met aan boord Willem Gijsbertus via Den Bosch, Oss, Nijmegen, Goch, Düsseldorf, Essen, Bielefeld, Hannover en Stendal naar het concentratiekamp KZ Sachsenhausen bij Oranienburg, 35 km van Berlijn in Duitsland.
Verslag van het transport op 5 september 1944
Een compilatie gemaakt van verschillende verslagen die na de oorlog zijn genoteerd.
In de middag rond 17:00 uur ging men naar de trein met achterlating van alles behalve wat brood en tandpasta met borstel. Door de S.S., Duitse militairen en Kapo’s geslagen werden de gevangenen naar het treinstation gebracht. In veewagons werden mannen bij mannen en vrouwen bij vrouwen geplaatst. Van de mannen werden er in één wagon 83 tot 87 gestopt, met per wagon 1 kubelton met brood. Deze kubelton werd later gebruikt voor ontlasting en deze stond in de hoek van de wagon, daar moest iedereen zijn behoefte op doen. In deze veewagons werden twee maal zoveel mensen geperst als dat er plaats was. Er was geen ruimte genoeg om te zitten: dit moest bij toerbeurt geschieden. Regelmatig ontstonden er gevechten wie nu aan de beurt van liggen of zittend liggen was. De deuren waren aan de buitenkant op slot. Ontluchtingsgat was met prikkeldraad verzekerd.
’s-Avonds vertrek uit Vught. Onderweg naar Sachsenhausen enige malen gestopt. Regelmatig tijdens een stop werden de wagons gecontroleerd op doden, die werden er dan tussentijds uitgehaald.
Op een gegeven moment remt de trein af en hoorde men schoten vallen, een vreselijk geschreeuw door de bewakers. Toen de trein stilstond hoorde de gevangenen de Duitsers zeggen dat alle vluchtende waren doodgeschoten. De Duitse bewakers waren zo over hun toeren heen dat zij in het wilde weg begonnen te schieten door de wagons heen. Daarna kwam de trein weer in beweging en is het transport verder gegaan richting Sachsenhausen.
In sommige wagons kregen mensen iets te eten of te drinken, de laatste dagen niets meer. Er was vreselijke dorst. In Stendal enige uren gestopt op station onder overkapping. Voor de gevangenen gelukkig was daar een enorme regenbui, waardoor het water van de overkapping op de wagons stroomde.
Die verschrikkelijk reis naar Duitsland, een reis die drie dagen en nachten zou duren, bijna zonder eten en drinken. Hoe de gevangenen daar in die trein, groot en klein gesnakt hebben naar een paar druppels regen. Hoe op een nacht het ineens ging regenen, waardoor de gehele wagon in rep en roer kwam. De slapende werden gewekt door hun kameraden, “het regent”. Hoe zij daar in die wagon als het ware hebben gevochten om ook de armen door de spleten van de goederenwagon uit te streken met het drinkensblikje (soms een sardineblikje) om enkele druppels water op te kunnen vangen, om in leven, IN LEVEN, te blijven.
Het verzet heeft tot driemaal toe geprobeerd dit transport te verhinderen, door sabotage te gebruiken, maar alle malen is dit niet gelukt.
Het treintransport komt in de ochtend van 8 september +/- 10 uur aan. De vrouwen zullen verder gaan naar het concentratiekamp KZ Ravensbrück.
Bij aankomst, bij het uitstappen uit de wagons bleken velen een te grote lichamelijke en geestelijke klap gekregen te hebben. Enige doden en krankzinnigen, die ter plaatse gedood werden, vielen er te betreuren.
08.09.1944-16.10.1944 Concentratiekamp KZ Sachsenhausen (Oranienburg)
Een compilatie gemaakt van verschillende verslagen die na de oorlog zijn genoteerd.
De gevangenen moesten toen nog gaan leren wat doodstrijd betekent.
Een ander tijdperk zou aanbreken en zo werden de gevangenen die vrijdagochtend, de 8ste september om 10 uur bij aankomst in het kamp Sachsenhausen, evenals bij onze aankomst in Vught duidelijk gemaakt…. Neen, niet dat Vught geen Huis van Bewaring in Arnhem was, maar nu dat Duitsland geen Vught was.
Een huivering doorvoer de gevangenen, kon het dan nog erger dan in Vught? Zij zouden dit spoedig merken.
Bij binnenkomst in Sachsenhausen, in de buurt van de ingang, waren drie gevangenen opgehangen aan telefoonpalen.
Nadat alle gevangenen op de appélplaats geteld waren, gingen zij in groepen van honderd naar de schreibstube om geregistreerd te worden en daar kreeg Willem Gijsbertus häftlingsnummer (gevangenennummer) 100377. Men was maar een nummer en daarmee afgelopen.
Dat wil evenwel niet zeggen, dat er slechts 100377 slachtoffers dit kamp hadden gepasseerd. Na de bevrijding bleek dat er kampen waren, die hun slachtoffers nummerden bijvoorbeeld tot en met 150.000 en dan weer bij 1 begonnen en zo soms wel twee of drie maal. Men trachtte zo de mensen te misleiden omtrent het juiste aantal.
Vervolgens ging men naar een ander vertrek, waar men zich geheel moest uitkleden, de kleding daar achter moest laten en alleen eigendommen in de hand mocht meenemen zoals gebruiksvoorwerpen, toiletartikelen, schoenen enzovoorts. Dan volgde er een controle op deze voorwerpen, wat men al of niet mocht bezitten. Dat waren natuurlijk voorwerpen die de heren Duitse controleurs zelf goed konden gebruiken. Natuurlijk was het te gek om een scheerstelletje af te nemen, je moest immers steeds goed geschoren gaan, maar scheermesjes daarin, nee dat was te gevaarlijk. Vervolgens moest men een bad (douche) nemen en kreeg vervolgens 5 minuten de tijd voor het open raam in de koude wind op te drogen. In een volgend vertrek werden aan ieder enige kledingstukken toegeworpen, passend of niet passend, dat deed er niet toe en kreeg men enkele ogenblikken de gelegenheid deze aan te trekken. Maakte je een opmerking, die broek is te groot of er zit geen riem bij, dan liep je de kans zonder broek het vertrek uit te moeten, dus mond houden. Je was dus gekleed. Nou ja, gekleed, een kapot overhemd over het blote lijf en bovenbroek en jasje. Ging je buiten aan het werk dan nog een overjas en als ze er waren nog als extra een onderbroek.
Nadat de gevangenen gekleed waren werden zij naar de blocks gebracht, waar zij met ongeveer 500 man in een block waar plaats was voor ongeveer 250 werden ingedeeld. Teveel om allemaal in het block te vertoeven, moesten zij de gehele dag maar buiten staan. Als het tijd voor middageten was, dan mochten de gevangenen in ploegen van 50 naar binnen om in ten hoogste 10 minuten het eten weg te werken. ’s-Avonds om 17:00 uur zouden zij hun brood krijgen, doch ofschoon het reeds klaar lag in het block, kwam het bevel; “geen brood uitdelen, transport Vught om 18 uur op de appélplaats aantreden”.
Het Kamp
Het concentratiekamp Sachsenhausen werd in zomer van 1936 opgericht. Gevangenen uit de Emslandlagern, een groep kampen uit het district Emsland, werden ingezet bij de bouw. Het was het eerste kamp dat gebouwd werd nadat de Reichsführer-SS Heinrich Himmler tot Chef van de Duitse Politie benoemd werd in 1936.
Het door de SS-architecten als ideaal ontworpen concentratiekamp zou de wereld een beeld moeten geven van SS-architectuur. Voor de gevangenen moest het symbool staan voor de onderwerping aan de absolute macht van het nazi-regime.
Als concentratiekamp en model- en opleidingskamp van de SS in de directe omgeving van de Rijkshoofdstad had Sachsenhausen een bijzondere plaats in het nationaal-socialistische systeem. Dit werd nog eens onderstreept toen in 1938 het hoofdkantoor van de inspecteur van de concentratiekampen van Berlijn naar Oranienburg, nabij het concentratiekamp Sachsenhausen, verplaatst werd.
Tussen 1936 en 1945 werden in het concentratiekamp Sachsenhausen in totaal meer dan 200.000 mensen gevangen gehouden. Vele duizenden stierven door de beruchte Dodenmarsen. Ongeveer 3.000 in het kamp achtergebleven zieken, artsen en verplegers werden op 22 april 1945 door Russische en Poolse eenheden van het Rode Leger bevrijd.
Außen-Kommando Heinkelwerke
Transport
Diezelfde avond nog, moesten de gevangen 8 km naar de Heinkel fabrieken (één der grootste vliegtuigfabrieken) lopen in Germendorf. In de lege hallen zouden zij worden ondergebracht.
De S.S. bewakers, die het transport naar Duitsland begeleid hadden, moesten dit karwei opknappen.
Daar hadden zij zwaar de perst over in. Na dit voor hun zware transport hadden ze op enige rust gehoopt en nu moesten ze dit transport ook nog opknappen. Men joeg de gevangenen op, als waren het vee.
Ook werden aan het transport toegevoegd, gevangenen van Poolse en Russische afkomst.
Afwisselend moesten de gevangenen snel en langzaam lopen. Steeds dienden zij ervoor te zorgen, dat de afstand tussen de rijen van vijf gelijk bleef.
Zo moesten de gevangenen die tocht, arm in arm maken, een tocht die anderhalf uur zou duren en dan met zo’n 1800 man.
Kwam er teveel afstand in de rijen, dan sloeg men de gevangenen met de kolf van het geweer of werden de honden op hen afgestuurd.
Zij zagen hoe de bevolking van het aardige stadje Oranienburg, stonden te huilen, toen zij zagen, aan welke martelingen de gevangenen werden bloot gesteld.
Hadden die mensen maar een paar jaar eerder gehuild, dan was deze tocht hen wellicht bespaard gebleven.
Kamp
Bij aankomst moesten de gevangenen in de hallen en was het haast alleen mogelijk een zit te nemen op de stenen vloer, comfort was er niet. Veel van de gevangenen hadden dysenterie en bloeddiarree.
’s-Avonds om 22:00 uur werd brood en thee uitgedeeld. Sommige van hen, die als het gevolg van de droogte tijdens de reis hun lippen kapot hadden gebeten, gebruikte de thee om de pijn van hun lippen wat te verzachten.
Om 24 uur in de nacht begon het baden, want één ding stond voorop, de gevangenen moesten schoon zijn.
Weer begon een gevecht wie het eerst de kans kreeg te gaan baden, immers des te eerder kon men wat gaan rusten in een bed. Daar er ongeveer 18 groepen van 100 waren is het te begrijpen dat de laatste ook heel laat in hun bedden kwamen.
In totaal waren er 4.500 gevangenen ondergebracht in een hal van 140 bij 60 meter, op de duur moest men met 4 mensen in een éénpersoons bed slapen.
Vaak werden de gevangenen uit hun bedden gejaagd als er weer een luchtalarm af ging. Deze luchtalarmen kwamen geregeld voor. In dit Heinkel-Kommando stierven er dagelijks tientallen gevangenen, aan longontsteking, dysenterie en bloedarmoede. Men werd door de bewaking de gehele dag door geslagen met gummiknuppels en dikke houten knuppels.
’s-Morgens na appél werden alle gevangenen naar buiten gejaagd of geslagen. Deze zochten dan bij elkaar warmte, zodat er zich klonten van 300 á 400 mensen vormden, zo dicht mogelijk opeen gepakt. Het gebeurde heel dikwijls dat degenen die binnenin stonden flauw vielen en met heel veel moeite uit het kluwen gebracht moesten worden. Als men zo 10 á 15 minuten stond begon het de beulen te vervelen, zodat zij alles weer uit elkaar sloegen, waarbij men ook gebruik maakte van ijzeren buizen, zodat menigeen verwondingen opliep. Men was hier verdeeld in groepen die ieders een plaatje hadden in een bepaalde kleur, zo waren er de groepen: groen, wit, geel, rood, lila, blauw, bruin en nog enkele andere kleuren. Op het appél of met het eten zocht iedereen zijn eigen kleur op.
’s-Morgens moest er dikwijls gemarcheerd worden of gymnastiek gemaakt, ook moesten enkele groepen werken, zoals hout halen of dergelijke karweitjes.
Ongeveer 10.30 uur moesten zij al appél staan voor het eten dat ongeveer 13.00 uur werd uitgereikt. Dit appél staan was een vreselijk iets, daar er dan ook veel werd geslagen. Hier werden ze wel dertig maal per dag geteld.
Om 19.00 uur kregen zij ongeveer het brood en stonden dan al om 17.00 uur op appél om het brood te ontvangen.
Ook gebeurde het wel dat zij direct na het ontvangen van het middageten weer in het gelid moesten staan en dan staande de soep oplepelen en meteen blijven staan tot ’s-Avonds het brood uitgereikt was.
Transport terug naar Sachsenhausen
Op 14 oktober 1944 verlaat een groot deel van de gevangenen het Heinkel-Kommando op weg naar het hoofdkamp. Over de 8 km die wederom door de gevangenen afgelegd moesten worden is weinig bekend, er wordt wel melding gemaakt dat het minder erg was dan de heenreis een paar weken eerder. In een rustiger
tempo konden de gevangenen naar het hoofdkamp lopen. Na aankomst in het hoofdkamp werden de gevangenen meteen op appél geplaatst. Willem Gijsbertus was één van hen.
16.10.1944 Transport naar concentratiekamp KZ Neuengamme (Hamburg)
Het was die dag, 14 oktober 1944, 10 graden en gevoelstemperatuur 8 graden, het regende en nadat de gevangenen de 8 km gelopen hadden, werden de gevangenen meteen op appél geplaatst en moesten daar vervolgens 36 uur staan, naakt in een ijzig koude wind, kwamen de kampartsen om de gevangenen te keuren, het was nog erger dan een beestenkeuring. Waarschijnlijk was de keuring bedoeld als selectie voor Neuengamme.
Op 16 oktober 1944, doodmoe en over en op elkaar in een wagon, verliet het transport het station van KZ Sachsenhausen richting KZ Neuengamme.
Willem Gijsbertus is één van de 1.720 gevangenen (verschillende nationaliteiten), waarvan 1/3 Nederlanders, die vanuit KZ Sachsenhausen overgebracht worden naar KZ Neuengamme. Dezelfde dag zal het transport aankomen in KZ Neuengamme bij Hamburg.
16.10.1944-31.10.1944 Concentratiekamp KZ Neuengamme (Hamburg)
Bij aankomst werden de gevangenen geregistreerd in de schreibstube. Willem Gijsbertus kreeg bij inschrijving Häftlingsnummer (gevangenennummer) 57807.
Daarna werden de gevangenen eerst geplaatst in een vochtige kelder. Het weer was er slecht in die herfstdagen: “Nat en half naakt moesten de gevangenen naar buiten. Een halve dag buiten gestaan. Dan weer uren op de appélplaats in de stromende regen. Als men ergens wilde schuilen, ranselde de knuppel er lustig op los”. Uiteindelijk kwamen de gevangenen in blocken terecht. Waar Willem Gijsbertus terecht kwam, is niet meer te achterhalen. Hier is geen registratie meer van, aangezien vlak voor de bevrijding van het kamp een zeer groot deel van de administratie is vernietigd door de Duitsers.
Het Kamp
Kamp Neuengamme was een Duits concentratiekamp. Het kamp ligt zo'n achttien kilometer ten zuidoosten van Hamburg in Duitsland. Na de oorlog werd het gebruikt om leden van de S.S., Wehrmachtsoldaten en leden van de NSDAP te interneren. Nog later werd door de justitiële overheid een strafgevangenis op het kampterrein gebouwd. Pas in de zestiger jaren werd op initiatief van een vereniging van voormalige Franse kampbewoners begonnen met het inrichten van een gedenkplaats op het kampterrein. Neuengamme fungeert tegenwoordig als een oorlogsmonument met herbouwde kampelementen en permanente exposities. Het kamp werd op 13 december 1938 geopend en op 4 mei 1945 door de Geallieerden bevrijd. Tijdens deze periode verbleven ongeveer 106.000 mensen in Neuengamme. Het hoofdkamp, dat 213.000 vierkante meter groot is, ving de meeste mensen op, maar over het hele gebied lagen nog 96 zogenaamde buitenkampen die bestuurlijk gezien onder Neuengamme vielen. De mensen in de kampen, afkomstig uit zo'n 28 landen, waren veelal joden, zigeuners, homoseksuelen en krijgsgevangenen. Ook werden prostitués en Jehova's getuigen naar het kamp gedeporteerd. Neuengamme bezat geen gaskamers of vergelijkbare methoden om mensen massaal van het leven te beroven. Desondanks stierven er 55.000 mensen door de onmenselijke toestanden in het kamp, waaronder epidemieën en gebrek aan voedsel. In de zomer van 1944 werden veel vrouwelijke ingezetenen van Auschwitz met hun Aufseherinnen (onder andere Käthe Becker, Erna Dickman en Angelika Grass) naar Neuengamme gezonden. Slechts een handvol van deze opzichters werd na de oorlog in Neurenberg berecht. Op 3 mei 1945 werden alle bewoners van Neuengamme in schepen geladen en achtergelaten in de baai van Lübeck om op die manier het bewijs dat het concentratiekamp had bestaan te verdoezelen. De Geallieerden, die de schepen 'aanzagen voor troepentransportvaartuigen', brachten de schepen tot zinken, waarbij naar schatting 7000 tot 8000 mensen omkwamen. Velen die de oever wisten te bereiken werden door de SS neergeschoten. Vandaag de dag zijn drie van Neuengamme's buitenkampen omgevormd tot oorlogsmonumenten: één voor de twintig kinderen die in Hamburg aan medische experimenten werden onderworpen en vlak voor de Duitse capitulatie om het leven werden gebracht. Het tweede monument herdenkt de slavenarbeid die vrouwen uit Łódź moesten verrichten. Het derde monument bevindt zich in de gevangenis van Fuhlsbüttel, waar vooral communisten en politieke tegenstanders werden opgesloten. Zo'n 450 van hen werden door de nazi's vermoord.
Naar Neuengamme werden ruim 5500 Nederlanders gedeporteerd, onder wie honderden vroeg in de oorlog gearresteerde communisten, anti-Duitse politiemensen en 661 mannen van de vergeldings-razzia van Putten. Van deze Nederlanders overleefden 600 mensen het kamp. Tot de Nederlanders die in Neuengamme omkwamen behoren Willem Niemeijer, Jan Campert, Jan van Hout en Anton de Kom (die in het buitenkamp Sandbostel overleed). Het Tweede Kamerlid Louis de Visser (CPN) overleefde het kamp, maar kwam om bij het geallieerde bombardement op het schip Cap Arcona. De latere journalist W.L. ("Boebie") Brugsma overleefde Neuengamme. Andries van Dantzig, die later psychiater zou worden, behoorde tot de overlevenden van het buitenkamp in Schwesing bij Husum. Hij zou in 2005 het eerste exemplaar in ontvangst nemen van een boek over de Nederlanders in het kamp.
01.11.1944 Transport naar Ladelund (Außen-Kommando Neuengamme)
Op 1 november vertrekt het treintransport naar Achtrup, een klein plaatsje in Noord-Duitsland, 8km van Ladelund vandaan. Rond 24.00 uur stopt de trein bij het station van het kleine plaatsje Achtrup.
Meer dan 2.000 gevangenen lopen in de nacht van 1 op 2 november 1944 via de Dorfstraße richting het kamp Ladelund. Meer gegevens zijn van dit transport niet bekend.
01.11.1944-18.11.1944 Außen-Kommando Ladelund
Het Kamp
1938 Richte de Reichsarbeitsdienst (R.A.D.) voor 200 tot 250 jonge mannen een barakkenkamp noordoostelijk van Ladelund op. De geplaatste groep mannen hielden zich bezig met drainage, landbouw, herbebossing en wegenbouw werkzaamheden. Op 1 en 2 november 1944 werden meer dan 2.000 concentratiekamp gevangenen uit het concentratiekamp KZ Neuengamme naar Ladelund gebracht en werd het RAD barakkenkamp om gefunctioneerd tot een concentratiekamp. De kampen Ladelund en Husum-Schwesing waren 2 van in totaal 87 buitenkampen (Außenkommandos) van concentratiekamp KZ Neuengamme nabij Hamburg. Beide kampen werden samen aangeduid als “Noord-Friese buitenkampen”, de organisatie stond onder de leiding van SS-Untersturmführer Hans Griem. De eenheid van bewakers bestond uit soldaten van de SS-Totenkopfverbänden der Waffen-SS versterkt door oudere, niet meer in actieve dienst zijnde soldaten van de Duitse Marine. Het kamp heeft bestaan van 1 november 1944 tot 16 december 1944.
De Kampcommandant
De commandant van buitenkamp Ladelund en Husum-Schwesing, SS-Untersturmführer Hans Griem werd in het jaar 1902 geboren in Berlijn, hij was getrouwd, en had drie kinderen. Hans Griem trad in het jaar 1930 toe tot de NSDAP, vanaf 1944 was hij lid van de SS-Totenkopfverbänden der Waffen-SS. Als commandant van de buitenkamp Ladelund en Husum-Schwesing verduisterde hij regelmatig levensmiddelen, levensmiddelen die bedoeld waren voor de verzorging van de gevangenen. Vaak was hij dronken en hij beleefde veel plezier aan het martelen van de gevangenen. Hij schoot willekeurig eigenhandig meerdere gevangenen dood. Hans Griem is tijdens zijn leven niet juridisch vervolgd voor zijn daden en hij stierf in 1971 als “onschuldige burger” in Hamburg-Bergedorf.
De Gevangenen
Op 1 en 2 november 1944 kwamen op het station van Achtrup, 8km van Ladelund verwijderd, in veewagons 2.000 concentratiekampgevangenen uit diverse landen van Europa aan. De grootste groep kwam uit Nederland, uit het dorp Putten. Onvoldoende gekleed, uitgeput, kaal geschoren en op hun rug een geel kruis begonnen ze te voet aan de 8km afstand naar het kamp Ladelund. De mannen werden door de Duitsers gekwalificeerd als verzetsstrijders, gijzelaars of dwangarbeiders. De meeste waren als politiek gevangenen in het concentratiekamp gekomen. Ze werden ingezet voor werkzaamheden aan de Friesenwall, een verdedigingslinie.
Dwangarbeid
De zwaarste slavenarbeid vond plaats aan de “Riegelstellung”, een stelling die tegen geallieerde aanvallen vanuit het noorden moest beschermen. Met pikhouweel en schep groeven ze een militair zinloze anti-tankgracht ten zuiden van de Deense grens. Ondervoed, geslagen door de Kapo’s, moesten de gevangenen vaak tot elf uur per dag zeer zwaar werken in het ijskoude water. Het was voor de gevangenen erg zwaar om de
natte kleibodem te verplaatsen, daarbij kwam nog iedere dag de afstand die zij moesten afleggen van meerdere km’s van en naar het kamp.
Het Kampleven
De gevangenen kwamen al ondervoed en verzwakt in de Noord-Friese kampen Ladelund en Husum-Schwesing. Hierdoor was het dodental erg hoog, zo hoog dat deze buitenkampen erg berucht waren in KZ Neuengamme als “dodenkampen”. In de barakken die waren bedoeld voor maximaal een paar honderd man, moesten deze nu onderdak bieden aan 2.000 gevangenen. Ze sliepen op de kale grond of op de ruwe houten planken. Matrassen waren er niet, alleen een beetje stro. Als er voedsel werd uit gedeeld was dit al op basis van hongerrantsoen, maar vaak kregen ze zelfs deze hoeveelheid voedsel niet. Wat er aan voedsel werd uitgedeeld was oud brood en een dunne waterige soep. De bewakers behandelden de gevangenen met willekeur en brutaliteit. Vooral aan ondervoeding, ziekte, onderkoeling, uitputting en mishandelingen stierven er alleen al in Ladelund binnen 6 weken 301 gevangenen. Ook stierven er nog veel gevangenen na het opheffen van het kamp op het transport terug naar KZ Neuengamme of na de bevrijding aan de gevolgen van het leven in het kamp.
Verslag van een gevangene
Op 1 november gingen wij daar aan het werk. En onze gelederen werden met de dag dunner door de toenemende dysenterie. In het begin kreeg men zo wat geen eten. Het was om 5 uur opstaan, dan kreeg je een snee brood, om 6 uur op het appél, dan moest je blijven staan totdat het licht was, meestal tot een uur of 8 en dan een paar uur lopen of met trucks naar het werk, weer tankwallen graven, van 9 tot 5 uur werd er aan een stuk door gewerkt zonder rustpoos. En dan weer terug naar de hel: het kampleven. Om 6 uur kreeg men zogenaamd warm eten: een theekopje soep en 4 pelkartoffeln zo groot als een kievitsei. Wij hadden een week lang regen en wij liepen een week lang allemaal met natte plunje. De barakken lekten als een doorslag. Je kon soms nog beter buiten in de regen slapen dan in de barak. ’s Morgens ziekenrapport, daar werd je net uit elkaar gejaagd als een stel honden. Wonden werden verbonden met papier, medicijnen waren er niet, het enige medicijn was een kop hete surrogaatkoffie en dan maakte men zichzelf maar wijs dat het hielp. Ik leerde daar een zekere Geurt Klaphek uit klein Diermen kennen. Door te kleine schoenen die hij had gekregen kreeg hij rauwe plekken aan zijn hielen. Door het papieren verband rotte het gewoon weg en na een paar dagen waren het ingevreten plekken zo groot als een half ei, maar evengoed werken. Toen het te laat was, werd hij opgenomen in een ziekenbarak en een paar dagen daarna was ook dit jonge leven uitgedoofd. Het leven onder elkander was hopeloos. Het was: eerst 10 keer ik en dan pas een ander. Je deel dat je toekwam kreeg je nooit. Om dysenterie te verhelpen was het beste middel Norit - tabletten en een in de week kreeg de kampdokter een paar doosjes, die waren dan ook gauw verdwenen. Wie een stuk brood liet zien kreeg het eerst. De meeste haalden verkoold hout uit het vuur en dat fijn schrappen in een schaal en dan werd het opgegeten. Het water was ontzettend slecht, wie het dronk kreeg dysenterie. Eind november werd de helft van de barakken ingericht als ziekenbarak. De pastoor van het dorpje Ladelund had geklaagd over de wantoestanden in het kamp. Hij kwam haast dagelijks op het kerkhof, het was hem opgevallen dat er steeds Hollanders bij waren uit hetzelfde dorp.
Van de 301 overleden gevangenen waren 111 mannen uit het Nederlandse dorp Putten, die een maand eerder als strafmaatregel waren gedeporteerd. In totaal zijn er 181 Nederlanders in dit kamp overleden.
Overlijden
18.11.1944 Overlijden & 21.11.1944 Begraven
Volgens de melding in het sterbebuch van concentratiekamp KZ Neuengamme overlijd Willem Gijsbertus op 18 november 1944 om 3.30 uur aan de gevolgen van dysenterie. Of dit ook juist is, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Gezien de aantekeningen (tijd van overlijden van Willem Gijsbertus en die van andere gevangen voor en na hem) in het sterbebuch, kan uit deze tijden van overlijden ook worden opgemaakt dat zij allemaal in de ziekenbarak van het kamp waren, en daar door een S.S. kamparts een injectie hebben gekregen in het hart, nadat een gevangene deze injectie had gekregen was hij meteen overleden.
Het sterbebuch vermeld namelijk iedere 5 minuten een overlijden van een gevangene op die datum. Deze aanname wordt bevestigd door medewerkers van het huidige archief van KZ Neuengamme. Dit soort zaken kwamen zeer vaak voor in dit concentratiekamp.
Begraven
Willem Gijsbertus is op 21 november 1944 begraven in vak nummer 4, één vak van de negen vakken van het massagraf op de Neuer Friedhof in Ladelund. Genoteerd staat hij in het Gedenkboek op nummer 34.
Iedere dag moest een boer uit Ladelund de overledenen uit het kamp halen met zijn kar, deze bracht de overleden gevangenen naar de kerk van het plaatsje Ladelund, vervolgens noteerde pastoor Johannes Meyer alle gegevens van de overledene.
De doden (298 in totaal) werden begraven in 9 massagraven op de begraafplaats van Ladelund. Dit gebeurde door pastoor Johannes Meyer met alle christelijke waardigheid. Ook na de oorlog bleven de graven zo goed onderhouden, dat er slechts één lichaam is gerepatrieerd naar zijn vaderland. Op plaquettes staan de namen van de slachtoffers, en de graven zijn beplant met heideplanten, die verwijzen naar de streek van het dorp Putten, waar 111 slachtoffers vandaan kwamen.
Vermeldingen ter nagedachtenis
Gedenkboek van L.O. en L.K.P
Het Grote Gebod is het gedenkboek van het verzet in Landelijke Organisatie (L.O.) voor Hulp aan Onderduikers en Landelijke Knokploegen (L.K.P.) in de Tweede Wereldoorlog. De eerste druk verscheen in 1951. Het bestaat uit twee delen, samen meer dan 1300 pagina’s.
Erelijst van Gevallenen 1940 - 1945
Willem Gijsbertus van Zwet is opgenomen in het gedenkboek van het verzet. Hij heeft een plaats gekregen op de “Erelijst van Gevallenen 1940 -1945”, een boek met 18.000 namen dat bij de ingang van de Tweede Kamer ligt in Den Haag en waarvan iedere dag een bladzijde wordt omgeslagen.
De geboortedatum is helaas verkeerd vermeld, er staat geboren op 11 juni 1900. Inmiddels is er een correctie gemaakt online. Helaas kan het boek niet aangepast worden.
Ook online, via internet is de inhoud van het boek te bekijken, en kun je virtueel bij een persoon een bloemetje achter laten. Internet link naar vermelding Willem Gijsbertus: http://www.erelijst.nl/willem-gijsbertus-van-zwet
Monument - Dodenlijst Neuengamme
Op het voormalige concentratiekamp terrein (hoofdkamp) is een monument gemaakt bestaande uit grote witte panelen, waarop op sterfdatum gesorteerd ongeveer 24.350 namen van slachtoffers van het concentratiekamp "Neuengamme" staan vermeld. In een ruimte er naast staan zeven houten vitrines waarin de handgeschreven doodboeken te zien zijn, deze behoren tot één van de belangrijkste historische documenten van het voormalige concentratiekamp. Ook hier staat Willem Gijsbertus vermeld.
Oorlogsmonument gemeente Rheden
De plaquette in het gemeentehuis van De Steeg (gemeente Rheden) is uitgevoerd in donkere natuursteen. Op de plaquette is in reliëf een tekst aangebracht.
De tekst op de plaquette luidt:
AAN DE DIENSTGETROUWE AMBTENAREN DER GEMEENTE RHEDEN
J.A. TER HAAR
HOOFDAGENT DER POLITIE
OVERL. 15 MEI 1945 TE ERFURT
A.J. DEN HARTOG
LERAAR HANDELSAVONDSCHOOL
OVERL. 7 JAN. 1945 TE NEUENGAMME
H. DE LANGE
AMBTENAAR DISTRIBUTIEDIENST
OVERL. 17 JANUARI 1945 TE DACHAU
W.G. VAN ZWET
LEIDER DISTRIBUTIEDIENST
OVERL. 18 NOV. 1944 TE LADELUND
DIE ALS SLACHTOFFER ZIJN GEVALLEN TIJDENS DE DUITSCHE BEZETTING VAN ONS VADERLAND IN 1940-1945 NADAT ZIJ TAL VAN IN NOOD VERKEERENDE PERSONEN HADDEN GEHOLPEN
EERE ZIJ HUN NAGEDACHTENIS.