Geschreven door Jacqueline Quarles van Ufford op 09-06-2018
Mijn grootvader is tijdens de Tweede Wereldoorlog burgemeester van Gramsbergen en actief in het verzet. Op 4 januari 1945 wordt hij samen met het secretarie- en distributiepersoneel van Gramsbergen gearresteerd.
Na een verhoor van twee dagen door Hollandse SD, onder leiding van Auke Pattist en Dirk Hoogendam, worden hij en een aantal personeelsleden naar de gevangenis in Assen gebracht. Vanuit deze gevangenis gaat hij op 16 maart op transport naar concentratiekamp Neuengamme, dat hij op 9 april verlaat met onbekende bestemming.
Afgelopen jaar ben ik donateur van Stichting Vriendenkring Neuengamme geworden. Als nieuwkomer voel ik de behoefte mijn grootvader mr. S.W.A. baron van Voerst van Lynden, roepnaam Sam, aan u voor te stellen. Mede omdat hij zijn ervaringen zelf niet heeft kunnen navertellen. Ik beschrijf zijn transport naar Neuengamme en verblijf aldaar met behulp van persoonlijke verslagen, brieven en interviews.
Speciaal wil ik in dit verband W. Hadders en J.E. Duijtshof noemen. De heer Hadders beschrijft tijdens een interview de specifieke ervaringen van de groep gevangenen uit Assen. De heer Duijtshof geeft een beeld van de reis naar Neuengamme en het verblijf in het kamp.
Beiden hebben een concept van dit verhaal uitgebreid van commentaar voorzien. De heer Hadders schriftelijk en telefonisch. De heer Duijtshof heeft mij in het huis van zijn kleinzoon Mark ontvangen. Bij deze wil ik hen hiervoor heel hartelijk danken!
Kaplaarzengestap
“Liefste, we zijn op reis. Waarschijnlijk naar Duitsland. Het gaat mij heel goed en ik ben vol vertrouwen.” Dit schrijft mijn grootvader Sam aan mijn grootmoeder Hanny op de dag van zijn transport uit de gevangenis van Assen. Hij weet dit bericht op de een of andere manier uit de trein te smokkelen.
Sam is op 16 maart 1945 samen met dierenarts Geertsema uit Borger uit cel 29 gehaald en naar de binnenplaats gebracht in afwachting van zijn transport. De heer H.J. Prakke, die later in cel 30 gevangen zit, geeft een beschrijving hoe dit in zijn werk gaat.1
“Geklepper met etensluikjes in de gang beneden ons, buiten de etensuren, kaplaarzengestap en het afroepen van namen. Het al gauw bekende geluidencomplex, dat op de voorbereiding van een transport wees. (…)
Toen wij ‘zaten’, geschiedden de transporten bijna steeds bij avond en dan nog bij geëigend weer. De geallieerde luchtmacht was anders de heren te actief geworden in deze contreien. En zo werden degenen, die het lot trof, (…) naar (…) de binnenplaats gebracht om het uur van vertrek af te wachten.”
Over het transport van 16 maart hoort Prakke van zijn celgenoot Luc Voortman een anekdote. “Toen ‘De Bakker’ (Eykelboom uit Hoogeveen) beneden lang op ‘transport’ moest wachten, had hij tenslotte Voortman aangeroepen. “Luuks, gooi mie mien botram naar beneden!” Luuks had het gedaan en het had heel wat consternatie verwekt. Drie weken lang was er een kaartje op cel 30 geprikt: Brood uit raam gegooid...”
Parachutetouwen
“Ik heb jullie vader voor het eerst ontmoet op de dag van het transport,” vertelt Hadders tijdens een interview met Sams dochters in 1992.2 Hij wordt op dezelfde dag als mijn grootvader naar de binnenplaats gebracht.
“We werden met 27 gevangenen in een grote cel gebracht.3 ‘s Nachts werden we op transport gezet. Aan elkaar gebonden met parachutetouwen liepen we naar het station. Hier stapten wij op een trein die uit Amersfoort kwam.” In deze trein bevinden zich 251 gevangenen uit kamp Amersfoort,4 onder wie de burgemeester van Putten, Jhr. M.L. van Geen.
“Ons transport politieke gevangenen, waaronder ook je oom Sandberg en Dolf, ging op 15 maart uit Amersfoort. In Assen kwam je man Sam bij ons,” schrijft Van Geen op 30 mei 1945 aan Hanny. Jhr. C.J. Sandberg, een verre oom van Sam, is burgemeester van Diepenveen in Overijssel.
“De trein reed naar Groningen,” vervolgt Hadders. “We bleven daar de hele nacht staan (…) en werden met de trein aldaar samengevoegd.” Onder de 103 gevangenen uit Groningen bevinden zich H. Rolsma, J.E. Duijtshof, P. Laning en J.D. Bruins. Stukjes uit hun verslagen geven een goed beeld van de reis van mijn grootvader. Zo schrijft Rolsma in 1946:
“In elke wagon gingen plus minus 50 man. Dat wil zeggen, dat ze met z’n vijftigen plaats moesten vinden in tweederde gedeelte van de veewagen. In
het middenstuk installeerde zich een aantal SD’ers voor de bewaking. Pas op Zondagmorgen 18 maart kwam de trein in beweging en nam de reis (…) een aanvang.”5
Muizen in de val
“Hoe deze reis geweest is, is niet te beschrijven,” noteert Duijtshof in 1946.6 “Liggen konden we niet en de eerste dag mochten we er niet uit om onze behoefte te doen. Toen er Engelse vliegtuigen boven kwamen, sprongen de SS'ers eruit en deden de wagons op slot. We zaten als muizen in de val. Gelukkig werd er niet geschoten.”
“Gedurende de reis hadden we geruime tijd oponthoud gehad in Hamburg,” schrijft Bruins in 1945.7 “Ik was daarbij in de gelegenheid geweest door de openstaande schuifdeuren een blik te werpen op deze stad. (…) Het was een troosteloze aanblik; grote stukken grond waarop niets dan puin. (…)
Eén van de bewakers uit een andere wagon kwam bij wijze van vermakelijkheid, nog even vertellen, dat hij aan een burgemeester van een Overijsselse gemeente geweigerd had om even uit de wagon te gaan en dat deze nu in bewusteloze toestand in de wagon lag.”
Waarschijnlijk is dat burgemeester Sandberg van Diepenveen en niet Sam. Want uit een brief, die Hanny in mei 1946 ontvangt, blijkt dat de Assenaren de moed erin houden. Een aantal ex-gevangenen, waaronder Hadders, schrijft dat zij Sam zo graag in hun midden hadden gezien, “daar wij reeds tijdens ons transport naar Duitsland met hem de plannen voor deze bijeenkomst maakten.”
Reünie op 3 mei 1946, boven van l. n. r.: Schra, R. Hadders, Oosterveen, Temmingh, onder: Zwep, Lameris, A. de Boer, Van Leenhof, A. Reinders, Ten Oever, W. Hadders (van wie de foto ), H.D. van Wijk.
“Het doel van de reis (…) bereikten we op Maandag 19 maart om plus minus 10 of 11 uur ’s avonds,” schrijft Rolsma. “Na een scherpe controle blijkt het gehele transport compleet. Onder het bekende geschreeuw en gesnauw
hebben we ons in rijen van vier op te stellen en volgen dan een (…) brede betonweg. Na korte tijd slaan we rechtsaf en we marcheren door de poort van (…) concentratiekamp ‘Hamburger Neuengamme’.”
Beklemmende sfeer
“De eerste klappen vallen al en flink ook,” schrijft Laning. 8 “Ik krijg een klap met een geweerkolf wat me harder doet gaan.” “In onze Asser groep zat een al wat oudere man,” vertelt Hadders, “Torensma uit Roden, die enigszins mank was en het tempo niet bij kon houden. En dat heeft hij aan den lijve ondervonden.”
“Er heerst een geweldige beklemmende sfeer, ook al omdat er steeds machinegeweren op ons gericht zijn,” vervolgt Laning. “We komen voor een groot gebouw. Hier gaan we naar beneden de kelder in.” “Even daarna moesten onze namen worden genoteerd,” schrijft Bruins.
“Ik kan mij herinneren dat ik bij aankomst in het kamp uw man op registratieformulieren heb geregistreerd. Ik heb toen nog enkele woorden met hem gewisseld, omdat uw man burgemeester en ik ambtenaar ter secretarie ben,” schrijft M. Wieringa in september 1945 aan Hanny. 9
Rolsma: “Al spoedig begint er iemand luidkeels namen af te roepen. Telkens met vijftig man tegelijk wordt er gebaad, geknipt en geschoren en bovendien gekleed.” Laning: “In het donker sjokken we naar een groot gebouw. (…) We worden met z’n allen in een groot lokaal geslagen waar we ons uit moeten kleden. We mogen alleen onze schoenen, toiletbenodigd-heden en tabak meenemen.”
Sam draagt bij aankomst in het kamp leren laarzen en heeft een korte bruine pijp op zak. Zijn trouw- en zegelring heeft hij in Assen aan Hanny in bewaring gegeven. Deze draagt zij aan een kettinkje om haar hals.
Bruins: “Ik vertelde nog niet dat ons, toen wij geheel naakt stonden, een nummer was uitgereikt, dat wij om de hals moesten dragen.” “Gevangenen-nummer waarschijnlijk 77116” schrijft Hanny over Sam. “Of een nummer tussen 77123 en 77150.”
“Moet ik alles vertellen?” vraagt Hadders aan Sams dochters in 1992. “Je komt op een soort slachtbank. Je wordt overal onthaard, je hoofd, je oksels, je schaamhaar. En dat gaat er niet zachtzinnig aan toe. Je loopt voor een tafel langs, waar medegevangenen achter zitten.
Dan word je een stel kleren toegegooid. Je krijgt een nummer, dat vond ik het allerergste dat je overkwam. Dat je geen persoon meer was, maar gewoon een nummer… Dat merk je dan pas eigenlijk.”
In quarantaine
“Na een ‘bad’ en verandering van kleren, kwamen we terecht in quarantainebarak nummer 10. Daar hebben we drie dagen doorgebracht,” schrijft J. Smit10 in oktober 1945 aan Hanny.
Op mijn vraag of er wel 400 gevangenen in één barak passen, antwoordt Hadders: “In een concentratiekamp is alles mogelijk. Als het niet lukt met twee man in een krib van 60 à 70 cm breed, dan moeten er maar drie in.” Duijtshof vult aan: “In de barak staan drie rijen stapelbedden, drie bedden hoog, opgesteld”.
“Met groot lawaai en geroep van ‘aufstehen’ worden we gewekt.” Zo beschrijft Laning zijn eerste ontwaken in Neuengamme. “Buiten is het nog haast donker en het moet dus zeer vroeg zijn. Er wordt geroepen ‘schnell, schnell’ en de honderden mannen komen in beweging. De eerste slagen vallen al weer. (…) We hebben buiten appel en moeten met z’n vijven gaan staan.
Na tientallen malen geteld te zijn, mogen we de barak weer in en krijgen we ons ‘ontbijt’. (…) We moeten het staande opeten, want er is geen plaats voor de honderden mensen. Een dun sneetje brood en een schaal koffie onder twee man.”
“Die eerste morgen worden we na het ontbijt (…) onthaald op een soort toespraak,” schrijft Rolsma. “De eerste ongeschreven wet is volgens geachte spreker ‘Pas eerst op u zelf en in de laatste plaats voor een ander zorgen!’ (…) Tegen het drinken van water wordt met klem gewaarschuwd. ‘Scheisserei’, dysenterie, eist de meeste slachtoffers.”
“Je oom Sandberg overleed op 21 maart,” schrijft Van Geen aan mijn grootmoeder. “De reis was hem teveel geweest.” Sandberg is waarschijnlijk de burgemeester uit Overijssel, die buiten bewustzijn raakt in de trein. Van Geen besluit: “Ik sprak je man dikwijls te Neuengamme. Hij was vol goede moed.”
“Ongeveer 60 man van ons transport kreeg een groene band op de arm met de woorden 'Tor Sperre' erop,” schrijft Duijtshof. Volgens een aantal verslagen gebeurt dit aan het einde van de quarantaine en betreft het 63 gevangenen uit Groningen.
“Deze Tor Sperres waren ter dood veroordeelden. In februari waren 50 Tor Sperres, allen Hollanders, opgehangen. We wisten dus wat ons te wachten stond en elke keer als we weer op het appel moesten komen, dachten we: Wat zal er gebeuren? Zal dit het einde zijn? Het was zenuwslopend.”
Ontzettende optimist
“In Block 6 worden alle 27 uit Assen bij elkaar geplaatst, verder is het een mengelmoes van nationaliteiten,” schrijft Hadders in 2004. Aan mijn tantes vertelt hij: “Ik heb je vader daar tien dagen meegemaakt. Je leeft precies onder dezelfde omstandigheden. Je zit naast elkaar op de latrine. En dan praat je met elkaar.
Ik denk dat het voor je vader erg moeilijk is geweest. Moeilijker dan voor ons. Hij was ouder. Hij gaf leiding op het gemeentehuis. Je kon het niet aan hem merken, want hij was een ontzettende optimist wat dat betreft. Hij heeft ontzettend veel steun gegeven aan onze groep. Ik zeg altijd, hij was een echte edelman.”
“In barak 6 maakte ik kennis met uw man,” schrijft Smit aan Hanny. “Ondanks het verschil in leeftijd - ik ben 28 jaar - is uw man zeer vriendschappelijk met mij omgegaan. Hij vertelde mij dan ook dat hij
burgemeester van Gramsbergen was en dat hij bij zijn gevangenneming nog enige tijd op het gemeentehuis gevangen had gezeten.
Tenslotte wil ik u ook nog vermelden, dat uw man ook veel verkeerde met dominee Roorda.” Maar ook met dominee Krijger.11 Deze schrijft in september 1945 aan Hanny:
“Persoonlijk heb ik uw man goed gekend in Neuengamme. Wij zijn veel bij elkaar geweest. Wij deden wel niet hetzelfde werk, maar ‘s morgens, ‘s middags en ‘s avonds ontmoetten wij elkaar steeds en spraken wij ook met elkaar.” “Dominee Krijger was, voor zover de mogelijkheden dat toelieten, zeer actief bij ondersteuning van zijn lotgenoten,” herinnert Hadders zich.
Binnenplaats en woonbarakken, foto M.J. Duijtshof 2003/ museum kamp Neuengamme
“Ik kan u berichten, dat ik mr. S.W.A. van Voerst van Lynden persoonlijk zeer goed gekend heb,” schrijft A. van Busschbach uit Almelo aan Hanny. “Met hetzelfde transport ben ik ook in Neuengamme aangekomen. Mijn gevangenennummer was 77276 en het is inderdaad juist dat mijnheer werkzaam was op de administratie met de heer (H. van) Ketwich Verschuur en de heer Bas van Pelt (binnenhuisarchitect uit den Haag).”12
Van Ketwich Verschuur,13 een neef van Hanny, is al vanaf januari 1944 in Neuengamme. In korte tijd weet hij zich daar op te werken tot medewerker van de administratie. Over Van Ketwich schrijft A. Kok uit Rotterdam Hanny het volgende. “Uw neef was overal zeer gezien, in tegenstelling tot vele anderen die een ‘baantje’ in het kamp hadden.”
Van Ketwich vertelt bij terugkomst aan Hanny’s moeder dat hij zich over Sam ‘ontfermde en hem wegwijs maakte’. Hij bezorgt Sam een baantje bij de administratie en weet hem hiermee te behoeden voor zwaarder werk.14 Ook zegt hij tegen Sam dat hij veel te mooie laarzen draagt en dat hij ze beter uit kan trekken. “Anders pakken ze je nog om die laarzen”. Dit weigert Sam.
Durchlauf
“De laatste keer dat ik hem zag was op Zondag 25 maart, toen wij ons ‘s middags geruime tijd in de zon koesterden, geleund tegen één van de barakken.”15 Dit schrijft Van Geen in 1959 aan mijn vader, die mijn groot-moeder met een nalatenschapskwestie helpt.
“Ik herinner mij nog duidelijk dat hij mij toen vertelde dat zijn vrouw een baby verwachtte. Het laatste dat ik van hem hoorde was dat hij, ik meen Maandag daaropvolgende, ingedeeld was in een transport.”
De Mol van Otterlo herinnert zich wat anders. “Ik zag de heer van Voerst van Lynden op 28 maart 1945 gezond en wel in concentratiekamp Neuengamme. Hij zou op transport gesteld worden naar Hamburg, is evenwel niet meegegaan. Stond wel op de lijst voor de werkzaamheden. De burgemeester verkeerde toen nog in uitstekende gezondheid.”
Smit spreekt dit tegen: “Tot mijn spijt moet ik u melden dat hij toen al dysenterie had. Waarschijnlijk tengevolge van de ontberingen, die hij voordien had geleden. De 29ste maart werd ik naar Hamburg vervoerd, zodat ik uw man uit het oog verloor.” "Er was er geen één die niet ziek was,” vertelt Hadders. “Durchlauf, zoals de Duitsers dat zeiden, dysenterie, dat had iedereen.”
“Mijn man ontmoette in dit kamp tevens een vriend, dokter A. Pieron uit Dedemsvaart,” schrijft Hanny in een verzoek om inlichtingen aan commandant Fort Venus voor de provincie Overijssel.16 “Ongeveer op 7 april kreeg mijn man ten gevolge van boter en worst, die zij opgescharreld hadden een ingewandsstoornis.
Drie dagen was hij toen in ’t ziekenhuis, alwaar bovengenoemde dokter hem ervan genas. Men raadde hem echter aan zich wat zieker te houden dan hij was, omdat er steeds transporten weggingen en de vrienden gaarne bij elkaar wilden blijven.”
Vol goede moed
“Ik herinner mij uw schoonzoon zeer goed,” schrijft dokter J.A. Hoeksema17 uit Noordwolde in september 1945 aan Hanny’s vader. “Hij was enige dagen met mij in dezelfde barak gelegerd, waar wij ook aan één tafel aten. (…)
Op 8 april ben ik met een transport zieken, plus minus 4000 man, op transport gesteld, waarbij we na zes dagen omzwerven in Sandbostel zijn beland. Ik herinner me niet hem op dat transport gezien te hebben, ook niet in Sandbostel.”
Bij dit transport naar Sandbostel zijn onder meer Dolf Sandberg (zoon van de burgemeester van Diepenveen), dominee Roorda en Bas van der Pelt ingedeeld. Deze drie en vele andere zullen dit transport of hun verblijf in Sandbostel niet overleven.
Volgens dokter Pieron zou Sam “met anderen uit het Revier vertrekken met het transport dat naar Bergen Belsen ging en dat in plaats van aldaar in Sandbostel is aangekomen. (…) Hij kwam echter enige tijd later weer in het Revier terug. Vertelde me dat de trein vol was en dat hij de volgende dag
per auto zou vertrekken. Dit gebeurde ook inderdaad. De volgende dag is hij vertrokken.”18
“Tussen 10 en 15 april werd mijn man vervoerd (…) in zuidelijke richting. Hij was in gezelschap van Russen en Polen hoofdzakelijk, en enige Fransen en Belgen, (…) waar hij dus als enige Hollander bij was,” aldus Hanny aan commandant Fort Venus.
De ‘Vereinigung der Verfolgten des Nazi Regimes’ concludeert in 1949 dat Sam tot het transport behoort dat “op maandag 10 april Neuengamme verlaat richting Bergen Belsen met 50 zieke gevangenen uit Revier 3 en 4.” Het Rode Kruis merkt hierbij op dat niet 10, maar 9 april 1945 op een maandag valt.17
In ‘De Vechtstreek’ staat op 30 maart 1951: “Dokter Pieron en Van Ketwich Verschuur zien (…) hoe ze hem (…) wegrijden op een vrachtauto.”19 En in ‘Het Parool’: “Vermagerd was hij, maar vol goede moed. Een neef, die bij het vertrek aanwezig was, riep hij toe: Ik hoop je spoedig weer bij mij thuis te zien! Het was de laatste keer dat een vriend hem zag.”20
Naschrift
“Het dossier Van Lynden is het grootste dat er bestaat,” hoort mijn grootmoeder Hanny in 1949 van een medewerker van het Rode Kruis. Er zijn dan ook heel wat theorieën over wat er sinds 9 april 1945 met mijn grootvader is gebeurd. Ik zou hier graag in een volgend bulletin op terug komen.
Voor mij en andere nabestaanden is het zeer waardevol te weten hoe mijn grootvaders weken in Neuengamme zijn geweest, omdat we reden hebben om aan te nemen dat dit zijn laatste zijn. Aanvullingen op deze periode zijn dan ook zeer welkom. Verder hoop ik dat mijn verhaal aanknopingspunten biedt aan anderen, die ook bezig zijn een deel van hun geschiedenis te reconstrueren.
Jacqueline Quarles van Ufford schreef twee artikelen in het Neuengamme Bulletin van 2004 als voorpublicatie van 'Liefste, wij zijn op reis...' Walburg Pers 2005. Dit is hiervan deel 1.