Petrus Antonius (Piet) van der Velden

Powered by vir2biz

Persoonsgegevens

VoornaamPetrus Antonius (Piet)
InitialenP.A.
Tussenvoegselvan der
AchternaamVelden
GeslachtMan
Geboren06-03-1911 in Den Haag.
Overleden28-01-1945 in im Hauptlager KZ Neuengamme.
Plaats grafonbekend

Reden arrestatieverzet/hulp aan Joden
Gearresteerd inDen Haag
Gearresteerd op16-10-1943

 

Neuengamme

Aangekomen op16-10-1944
Vanaf plaatsSachsenhausen*/Vught

Detentiegeschiedenis

Den Haag, Villa Windekind, vanaf 16-10-1943 tot 10-11-1943
Vught, barak 15 B, vanaf 10-11-1943 tot 06-09-1944
Sachsenhausen, vanaf 06-09-1944vu tot 16-10-1944

Kampen

Neuengamme, hoofdkamp

Geleden ziektes

Enterocolitis, bronchopneumonie, Hamburg-Neuengamme, Hausdeich 60 tot 1945-01-28

Ingezonden verhalen over Petrus Antonius (Piet) van der Velden

Geschreven door P.A. van der Velden op 04-11-2019

Hierbij wil ik mijn verhaal vertellen uit de tweede wereld oorlog.
Mogelijk is het interessant voor u.
Vriendelijke groet P.A. van der Velden

Ik werd geboren op 13 mei 1937 te Den Haag met het uitbreken van de oorlog woonde wij in een portiek woning op de la Rijweg drie hoog op 673, ik had een broer geboren mei 1939, en mijn zus geboren juli 1943. Mijn vader was een politieman bij de verkeerspolitie en reed op een Harly Davidson met zijspan, zo ver ik me kan herinneren had ik gelukkige ouders. In de eerste jaren van de oorlog hadden wij het redelijk goed wat ik mij herinner, in 1943 of 1944 dat weet ik niet zo precies meer.

Als hij naar zijn werk ging, zwaaiden wij hem altijd uit. Tijdens zijn dienst kwam hij nogal eens langs met een collega in het zijspan. Dan stonden wij voor het raam als hij wegreed en zwaaiden hem uit. Als hij na een late dienst thuiskwam, bracht hij vaak afsnijsel van ontbijtkoek mee. Hoe hij daaraan kwam weet ik niet. Ik was 3 jaar toen de oorlog begon. De eerste jaren herinner ik mij niet zoveel, maar vanaf mijn vijfde levensjaar herinner ik mij toch nog wel het een en ander. Op zaterdag 16 oktober 1943 kwamen een tweetal Hollanders van de Documentatiedienst van de Haagse Politie bij ons thuis en namen mijn vader mee. Hij had joden geholpen. Hij werd in een auto geduwd die er uitzag als een oude Citroën, maar het zal wel een Mercedes zijn geweest. Dit tafereel is mij altijd bij gebleven. Het staat in mijn geheugen gegrift. Als klein kind maakte deze natuurlijk een grote indruk op mij. Mijn vader werd vervoerd naar de gevangenis Oranje Hotel in Scheveningen. Ook zijn broer Gerard en diens vrouw Wies werden op dezelfde dag door dezelfde personen opgepakt en naar Scheveningen vervoerd. Na Scheveningen is mijn vader op 10 november 1943 afgevoerd naar Vught en op 5 of 6 september 1944 per trein vervoerd eerst naar Sachsenhausen en op 16 oktober 1944 naar Neuengamme. Hij is hier op 28 januari 1945 overleden.

Zijn broer Gerard werd vanuit het Oranjehotel na hevige mishandeling naar Vught vervoerd en op 24 mei 1944 naar Dachau afgevoerd en diens vrouw Wies naar Ravensbruck. Wies is op 16 maart 1945 in Ravensbruck overleden.

Mijn vader wist goed dat ik had gezien dat hij gearresteerd werd. Dat blijkt wel uit een van de brieven die hij aan mijn moeder schreef vanuit het concentratiekamp Vught. Op de een of andere manier wist hij die brieven uit het kamp te smokkelen. Ik citeer wat in de desbetreffende brief staat: “Als ik aan Pietje denk, dan moet ik geregeld terugdenken aan die zaterdag (16 oktober 1943 rond 14.00 uur). Hij keek mij zo aan! Hij begreep wel dat er iets niet in orde was.

Na het wegvallen van onze vader bleef mijn moeder alleen achter met drie kleine kinderen. Dat was natuurlijk niks. Mijn moeder ging vaak naar de moeder van mijn vader die in de Hazelaarstraat woonde. Ze vonden troost bij elkaar en konden samen het verdriet delen. Na weer een bezoek op 1 januari 1945 zou ze op de terugweg nog even met haar drie kinderen langsgaan bij haar zus Rie en zwager Theo in de Indigostraat. Toen we een stuk hadden gelopen bedacht ze zich en is toch maar naar huis gegaan. Dat is maar goed geweest ook! Even later stortte er namelijk een V2 neer in de Indigostraat. Ik kan mij die harde klap nog goed herinneren. Als mijn moeder toch was doorgelopen, dan waren wij er waarschijnlijk niet meer geweest. Een heel blok huizen was er vernield met vele doden tot gevolg. Het huis van mijn oom en tante bleef gespaard.

In het jaar 1944 was ik zeven jaar oud. Wij speelden vaak buiten en keken naar de lucht als er honderden vliegtuigen over gingen. Dat tussen die vliegtuigen allemaal van die zwarte rookwolkjes kwamen, wij vonden het wel een mooi gezicht. Op een dag kwamen er weer veel vliegtuigen over en toen zagen wij opeens een vliegtuig dat geraakt was en naar beneden viel. Er sprongen mensen uit die aan een parachute naar beneden kwamen. Het vliegtuig was getroffen door luchtdoelgeschut dat in het Overvoorde bos stond. Vermoedelijk is dit het toestel waarvoor nu een gedenkteken staat op de Mgr. Bekkerslaan.

Eind 1944 was er een razzia naast ons. Er woonde een buurman die brandweerman was. Mijn moeder gaf hem een schuilplaats in ons huis. Wij hadden twee kamers die gescheiden waren door een schuifdeur. Aan beide zijden was er een kast en via die kast kon je dan in een loze ruimte boven de serredeuren komen. De brandweerman was via de kast boven de serre gaan liggen en lag daar mooi verscholen. Op een moment kwamen er ook bij ons Duitsers binnen die zochten naar mannen. Zij vroegen aan mijn moeder waar haar man was. Mijn moeder ging toen vreselijk te keer en riep: “Geef mijn man terug”. Ze keken overal en gingen toen weg maar de brandweerman had zo`n angst gehad, dat de urine langs het glas van de serre deuren liep. Maar hij was gered! Volgens mij puur doordat mijn moeder zo hysterisch tekeer ging.

In de honger winter van 1944 was er op een gegeven moment niets meer te eten. Daarom ging ik vaak langs de deuren om aardappelschillen of andere etensresten op te halen. Wij aten vaak suikerbieten, die op alle mogelijke manieren werden klaargemaakt, ook bloembollen aten wij wel. In de honger winter ging ik met mijn vriendjes hout halen op de Moer weg. Wij moesten over een sloot die bevroren was en ik zakte door het ijs. Ik werd op het nippertje gered. Vaak ging ik met vriendjes naar het Zuiderpark als de rozen waren uitgebloeid. Er hingen dan rozenbottels aan en wij haalden de pitjes er uit en aten ze dan op. Ze waren heerlijk en, wat ik later begreep, ze zaten boordevol met vitamine C. Laatst heb ik ze nog eens geproefd en vind ik ze nog steeds lekker.
Door ondervoeding kwam ik onder de zweren te zitten, vooral mijn nek en onder mijn haren. Ik krabbelde er vaak aan, waardoor er allemaal vocht uitkwam en ik niet naar school kon en mocht. Begin 1945 was het, door gebrek aan voedsel, voor mijn moeder niet meer mogelijk om voor drie kinderen te zorgen.

Tante Alie, de zus van mijn moeder, nam mij mee naar haar huis. Ze woonde in de Carpentierstraat in het Bezuidenhout.
Op 3 maart 1945 ging ik met tante Alie boodschappen doen toen opeens de sirenes begonnen te loeien. Er kwamen veel vliegtuigen over die bommen gooiden. Mijn tante liep met mij aan het handje naar een groot gebouw en schuilde daar even. Op een gegeven moment pakte ze mij weer bij mijn hand en we liepen toen weg van dat gebouw. Even later kreeg dat gebouw een voltreffer. Als wij daar waren blijven staan, dan waren wij beiden er niet meer geweest. Welk of wat voor gebouw dat was heb ik niet meer kunnen achterhalen. Na het bombardement stond de hele buurt in brand. Wij liepen in een straat die geheel in vlammen stond en overal waren mensen die in paniek rondliepen. Later heb ik begrepen dat het de Theresiastraat was. Het bombardement is bijna aan het einde van de oorlog door de Engelsen uitgevoerd. Het was een vergissing. Zij moesten het bos bij het Bezuidenhout hebben, want daar lanceerden de Duitsers de V1 naar Londen.

Dit was de derde keer dat ik door het oog van de naald ben gekropen. Eerst in de Indigostraat, dan door het ijs gezakt en later het bombardement in het Bezuidenhout. Ja, geluk moet je hebben!

Een dag herinner ik mij nog heel goed. Eind 1944, het was spectaculair, grote vliegtuigen vlogen heel laag over met een oorverdovende herrie.
Het bleken vliegtuigen van het Zweedse Rode kruis die witte broden naar beneden gooiden. Vele broden vielen op de daken. Overal gingen mensen de straat en de daken op om die broden te pakken. Ik weet ook nog dat ik in de straat twee broden te pakken had, maar die werden mij afgenomen door een aantal grotere jongens. Er werd veel honger geleden in deze Hongerwinter met ook nog veel kou en sneeuw. Mijn moeder kreeg in die winter een brief van de politie, waarin stond dat ze nog achterstallig salaris van mijn vader kon ophalen. Mijn moeder met haar drie kinderen, Marian in een wagentje en Wim en ik aan het handje, gingen toen door een dik pak sneeuw van De la Reyweg naar het hoofdbureau van politie op het Burgermeester De Monchyplein, volgens mij ± 8 km. Op het hoofdbureau kreeg ze een paar centen, zoals ik later van haar hoorde. Ze is toen vreselijk te keer gegaan.

De oorlog was haast voorbij en wij hoopten dat mijn vader weer zou thuiskomen. In maart of april, tegen het einde van de oorlog, had mijn moeder bericht gekregen dat haar man Piet op die en die dag zou thuiskomen. Later vertelde ze dat ze voor die dag veel familie had uitgenodigd. Ik weet niet van wie ze het bericht had ontvangen, maar op die bepaalde dag kwam hij niet.

Helaas kreeg ze enkele weken later bezoek van iemand, die haar vertelde dat haar man op 28 januari 1945 in Neuengamme was overleden. Ook dit staat in mijn geheugen gegrift, want mijn moeder gaf een schreeuw en zakte op het portiek in elkaar. Een tijd later (31 mei 1945) kwam mijn vaders broer Gerard terug uit Dachau, dat bij München ligt. Hij was door de Amerikanen bevrijd zijn vrouw is overleden in Ravensbruck. Gerard had geen huis meer en kwam bij mijn moeder wonen en zijn later getrouwd en kregen samen nog 2 zoons.

Veel later las ik het boek Jodenjacht van Ad van Liempt.
Hier schrijft hij over Gerard, de broer van mijn vader, het volgende:
De 45-jarigeHaagsch gemeente werker Gerard van der Velden wordt in oktober 1943 verdacht van het smokkelen van joden over de Belgische grens. De Duitse SD`er Frans Fischer ondervraagt hem in de Scheveningse gevangenis over zijn aandeel in de smokkel. Hij wordt bijgestaan door Kees Kaptein en een andere Haagse agent Henk Verbaan, een voormalig makelaar. Verbaan staat bij de Judenreferat bekend als uitgesproken gewelddadig. Hij is een echte allrounder: zo had hij een joodse arrestant eens met een kapstok geslagen, een ander met een fruitschaal en weer een ander met een bureaustoel. Kaptein en Verbaan slaan Van der Velden nu met zijn vuisten op zijn hele lichaam. Maar de gemeente werkman laat niets los. Dan zet Fischer hem in de hoek van de kamer, en geeft Kaptein de bizar klinkende opdracht 'de arrestant eens aan een kleerhanger te laten ruiken'. Kaptein weet precies wat Ficher wil: hij duwt de hanger 5 keer met grote kracht tegen Gerard van der Velden zijn neus, zodat het bloed er uitspuit. Als Van der Velden bijkomt, moet hij zich wassen. Zijn vrouw wordt binnengebracht, de agenten beginnen te grinniken en vragen haar: 'ziet hij er niet schoon uit'. Dan dwingen ze Van der Velden in het bijzijn van zijn echtgenoot de bloedspatten die tijdens zijn mishandeling op Fischers jas zijn terecht gekomen af te likken. Maar hoewel de agenten veel plezier aan het verhoor hebben beleefd, levert het hun uiteindelijk niets op: Van der Velden blijft zwijgen.

Frans Fischer krijgt na de oorlog de doodstraf die wordt omgezet in levenslang. Hij staat beter bekend als een van de drie van Breda. Kees Kaptein wordt veroordeeld tot de doodstraf die op 21 juli 1949 wordt voltrokken. Henk Verbaan kreeg levenslang.


Geschreven door Petrus Antonius van der Velden op 21-11-2022

16 oktober 1943 is mijn vader gearresteerd door twee leden van de Documentatiedienst, Hendrik Westerdijk en Hendrik Verbaan. De beschuldiging luidde: Jodenbegunstiging. Hij had inderdaad Joden geholpen en ik kan mij nog goed herinneren dat hij in een auto werd geduwd. Mijn vader wist goed dat ik daar getuige van was geweest, wat later bleek uit een van de brieven die hij aan mijn moeder schreef vanuit het concentratiekamp Vught: “Als ik aan Pietje denk dan moet ik geregeld terugdenken aan die zaterdag. Hij keek mij zo aan… Hij begreep wel dat er iets niet in orde was, want dat gezicht vergeet ik maar niet.”

Evenals Henk Kompagne is mijn vader ook vanuit Scheveningen naar Vught vervoerd. Van daaruit zijn beiden op 5 of 6 september 1944 naar Oranienburg/Sachsenhausen gebracht, waar zij hebben gevangengezeten in een voormalige hangaar. Op 16 oktober 1944, samen met 1600 andere gevangen, zijn zij overgebracht naar Neuengamme.

Mijn vaders broer Gerard en vrouw Wies, alsmede nog een drietal familieleden uit Bergen op Zoom, werden ook op 16 oktober 1943 gearresteerd. Ook zij zijn in december 1943 naar KZ Vught overgebracht. Gerard is 24 mei 1944 naar Dachau afgevoerd samen met twee andere familieleden. Zijn vrouw Wies is samen met haar zus Virginia op 6 september 1944 van Vught naar Ravensbrueck gebracht, waar Wies op 16 maart 1945 is overleden. Haar zus heeft Ravensbrueck overleefd.

Huize Windekind

Na zijn arrestatie is Gerard overgebracht naar Villa Windekind aan de Nieuwe Parklaan 76. In deze villa was van eind 1941 tot 5 mei 1945 Abteilung IV b 4 (Judenreferat) van de Sicherheitspolizei gevestigd. Begin 1942 werd de villa van de voormalige secretaris van Koningin Wilhelmina gevorderd. De Duitsers vestigden er een afdeling van de Sicherheitsdienst (SD), IV B4-Den Haag. Villa Windekind werd het gespecialiseerde politiebureau van de Sicherheitspolizei, waarin de opsporing en het verhoor van ondergedoken Joden en hun helpers waren geconcentreerd. De beruchte SD-man Franz Fischer kreeg in Windekind nagenoeg carte blanche voor het werk van de Sicherheitspolizei rond de ‘ordelijke’ deportatie van de Haagse Joden en de opsporing van ondergedoken Joden en hun helpers. Zijn specialiteit was het ‘U-boot Spiel’ waarbij de slachtoffers in een badkuip langdurig onder water werden gehouden om bekentenissen of inlichtingen af te dwingen. Huize Windekind is in 1990 op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.

Verhoor

In Villa Windekind wordt Gerard door Frans Fischer en Kees Kaptein ondervraagd over zijn aandeel in de jodensmokkel. Kees Kaptein blijkt een echte allrounder. Op een gegeven moment zet Fischer Gerard in de hoek van de kamer, en geeft Kapitein de bizar klinkende opdracht de arrestant eens aan een kleerhanger te laten ruiken. Kaptein weet precies wat Fischer wil: hij duwt de hanger vele malen met grote kracht tegen Gerard zijn neus zodat het bloed eruit spuit. Als Gerard bijkomt, moet hij zich wassen. Zijn vrouw wordt binnengebracht, de agenten beginnen te grinniken en vragen haar of haar man er niet schoon uitziet. Dan dwingen ze Gerard, in het bijzijn van zijn vrouw, de bloedspatten die tijdens de mishandelingen op Fischers jas zijn terechtgekomen, af te likken. Maar hoewel de agenten plezier aan het verhoor hebben beleefd, levert het hun uiteindelijk niets op: Gerard blijft zwijgen.

Of mijn vader Piet is mishandeld is ons niet bekend. Na aankomst in Vught heeft hij wel verband en aspirines gekregen. Bovenstaande mishandeling van vader Gerard staat beschreven in het boek Jodenjacht van Ad van Liempt.

De oorlog voorbij

Na de oorlog krijgt Frans Fischer de doodstraf, die later wordt omgezet in levenslang. Hij staat bekend als ‘een van de drie van Breda’. Kees Kaptein wordt veroordeeld tot de doodstraf die op 21 juli 1949 werd voltrokken. De oorlog was haast voorbij en wij hoopten dat mijn vader Piet weer thuis zou komen. Tegen het einde van de oorlog, in maart of april, kreeg mijn moeder bericht dat haar man Piet op een bepaalde dag thuis zou komen. Later vertelde ze dat zij voor die dag familie had uitgenodigd. Ik weet niet van wie ze dit bericht had ontvangen, maar op de desbetreffende dag kwam hij niet. Een paar weken later werd er gebeld en kreeg zij het bericht dat haar Piet op 28 januari 1945 in Neuengamme was overleden. Zij is in het portiek op de la Reyweg in elkaar gezakt. Ik was er getuige van.

Gerard is op 29 april 1945 in Dachau bevrijd door de Amerikanen. Ook de twee familieleden hebben Dachau overleefd. Gerard was er lichamelijk zo slecht aan toe dat hij pas op 31 mei 1945 per trein aankwam in Den Haag. In 1948 is hij met mijn moeder getrouwd. Gerard had zijn vrouw Wies verloren en mijn moeder Annie had haar Piet verloren. Beiden overgebleven met drie kinderen. Later hebben zij samen nog twee zonen gekregen. Gerard heeft zijn hele leven last van zijn benen gehad door de martelingen en het verblijf in Dachau en nevenkampen. In 1989 overleed hij.

Bovenstaand verhaal heb ik opgetekend uit mijn herinneringen, maar is aangevuld met gegevens die mijn zus Marian en haar echtgenoot de laatste twintig jaren hebben opgetekend uit archieven in Nederland en Duitsland.

Verhaal insturen

U dient ingelogd te zijn om een verhaal in te sturen.

Inloggen

Foto insturen

U dient ingelogd te zijn om een foto in te sturen.

Inloggen

Wijzigingen doorgeven

U dient ingelogd te zijn om een wijziging/opmerking te versturen.

Inloggen