Jannes Priem

Powered by vir2biz

Persoonsgegevens

VoornaamJannes
InitialenJ.
AchternaamPriem
GeslachtMan
Geboren10-12-1925 in Putten.
Overleden22-08-2013.

Gearresteerd doorWehrmacht/SD/SS
Reden arrestatierepresaille
Gearresteerd inPutten
Gearresteerd op01-10-1944

 

Neuengamme

Aangekomen op14-10-1944
VervoermiddelTrein
Vanaf plaatsAmersfoort

Detentiegeschiedenis

Amersfoort, vanaf 02-10-1944 tot 11-10-1944

Transporten

09-03-1945 tot 28-03-1945 naar KZ Bergen-Belsen (Uiteindelijk lot: Teruggekeerd; kampnr.: 56233)

Kampen

Husum-Schwesing, Schwesing (Engelsburg)
Ladelund
Meppen-Versen
Neuengamme
priemx19251210

Voorkomen in literatuur

Gedenkboek Putten 1948, p.331

Ingezonden verhalen over Jannes Priem

Geschreven door Hans Fokker op 12-10-2018

Dit verhaal vertelt het onvoorstelbare verhaal van Jannes Priem. Hij werd de langst levende teruggekeerde van de Razzia van Putten (1944). Jannes woonde een groot deel van zijn leven in het Zuid-Hollandse Schoonhoven. Hij werd een levende getuige van de Razzia en de gevolgen. Donderdagochtend 22 augustus 2013 overleed Jannes.

Jannes Priem behoort tot de enkele mannen uit Putten, die na de bevrijding van 1945 uit de Duitse concentratiekampen in hun geboortedorp zijn teruggekeerd. Hij doet verslag van zijn arrestatie door de Duitse soldaten, die begin oktober 1944 een aanslag van het Nederlandse verzet meedogenloos op de Puttense bevolking wreekten. Zij staken het dorp in brand en voerden de mannen af naar Duitse concentratiekampen. Priem schildert zijn lijden in het concentratiekamp Ladelund en in andere kampen tot aan zijn wonderbaarlijke redding na het bombardement op de schepen met gevangenen in de Lübecker Bocht begin mei 1945. Jannes Priem laat ons tenslotte meevoelen, hoe moeilijk de daarop volgende jaren van zwijgen voor hem geweest zijn, voordat hij in 1992 in Ladelund als het ware zijn tweede bevrijding beleven mocht.
Zijn “Memoires van een teruggekeerde” verschenen in het Nederlands in eigen beheer in 1995 bij de herdenking van de bevrijding. Zij zijn het kenmerk van de laat herwonnen vrijheid door Jannes Priem, om over het gebeurde te kunnen spreken. Als een persoonlijk getuigenis heeft de tekst zijn waarde. Historisch wetenschappelijke annotaties of taalkundige ingrepen zijn daarom onzes inziens uit den boze. De tekst werd voor de heruitgave alleen wat bekort; een kennelijke vergissing van de schrijver werd stilzwijgend gecorrigeerd.
“Vergeven – nooit vergeten”
Jannes Priem
Uitgegeven door: Kirchengemeinde St. Petri in Ladelund
Jörn-Peter Leppien
Wetenschappelijk hoofd van de tentoonstelling “Concentratiekamp Ladelund 1944”

Mijn naam is Jannes Priem, geboren op 10 december 1925 te Putten (Gld.), ik kom uit een gezin van 11 kinderen, mijn vader en moeder, mijn oudste zuster en broer zijn inmiddels overleden.

Ik werd op 1 oktober 1944 (na de aanslag op een Duitse officier en de represailles die hierop volgden) opgepakt samen met mijn zwager P.J. Morren op de grens van Putten en Nijkerk, bij een boer onderin de bedstee in de huiskamer. Wij werden met de bajonet uit de bedstede gehaald en wij moesten toen zo’n 5 km lopen met zware mitrailleurs trommels op de schouders sjouwend, naar het dorp waar wij tegen de muur van de kerk werden gezet. Daar stonden inmiddels al 6 à 7 personen. Wij hoorden daar dat wanneer ze 11 of 12 personen hadden, deze dan gefusilleerd zouden worden. Gelukkig is het niet zover gekomen.

Op 30 september, de dag voorafgaande aan de razzia, was er nog een luchtaanval geweest op een Duits transport op de Voorthuizerstraat, en na die aanval waren wij met een stel koperen hulzen gaan zoeken, ik had er drie gevonden en in mijn zak gestoken maar vergeten deze thuis er uit te leggen, zodat toen ik opgepakt werd, de drie hulzen nog in mijn zak zaten en dat zat mij op dat moment helemaal niet lekker. Hoe raak je zo gauw deze dingen kwijt? Ik verzon toen maar een smoesje en zei tegen de wachtpost, die steeds op en neer liep, dat ik nodig moest plassen, en na veel drang heb ik het voor elkaar gekregen om bij de hooiberg van Stalhouderij Van Dam te gaan plassen.

Ik wist niet hoe gauw ik die hulzen in het hooi moest krijgen en toen het uiteindelijk was gelukt, ben ik in plaats van naar de muur terug te keren, doorgelopen naar de school en liep daar gewoon naar binnen. Later op de avond kwamen ook de overige mannen die daar stonden, de school binnen en nog later moesten al de mannen uit de school naar de kerk, want de Duitsers hadden al de vrouwen en kinderen naar huis gestuurd. Van slapen is er die nacht niet veel gekomen. Je was angstig en bang, want wat ging er met ons gebeuren, niemand die dat wist.

De volgende morgen werd door Dominee Holland pas medegedeeld wat er eigenlijk was gebeurd. Daarna hebben wij nog een paar psalmen gezongen en daarna hoorden wij van Fullriede wat er met ons ging gebeuren. Allen werden afgevoerd naar het concentratiekamp Amersfoort. Tijdens onze tocht naar het station moesten wij steeds op bevel gaan liggen en opstaan; daar stond de trein gereed en wij werden als vee ingeladen.

In Amersfoort hebben wij de eerste paar dagen nog aardappelen moeten rooien en nooit werd er gecontroleerd, dus had ik drie aardappelen in mijn zak gestoken, hopende dat er geen controle kwam. Maar helaas werd er die avond wel gecontroleerd, dus had ik pech.

Ik heb gelijk met een knuppel op mijn kop gehad en als straf heb ik 3 dagen in de “Rozentuin” gezeten. Dat is een ronde boog van prikkeldraad, zo’n 5 à 6 meter lang, alleen het laatste gedeelte was zo’n 1,5 meter lang, daar lag wat stro op de grond waar je op kon liggen en 3 maal daags kwam dan de kampbeul, “Kotella” genaamd, en dan moest je kruipend op je knieën naar voren komen en een keer of vijf zeggen: “Ik zal niet meer stelen”, dan kreeg je weer de nodige stokslagen en daarna moest je kruipend weer naar achteren en dat heeft drie dagen geduurd. Daarna moest ik weer mee naar het werk, dit was mijn eerste contact, maar ik was wel geradbraakt toen ik er weer uit kwam.

Op 12 oktober 1944 werden wij met zijn allen op transport gesteld, maar waarheen wist niemand en na veel oponthoud zijn wij op 14 oktober 1944 in het concentratiekamp Neuengamme gearriveerd. Daar werden wij door een muziekkapel ontvangen die het lied “Alte Kameraden” voor ons speelde, dit lied zal en kan ik nooit vergeten. Met knuppels werden wij de wagons uitgeslagen en naar de appèlplaats gestuurd, want er moest weer appèl gehouden worden.

Toen alles bleek te kloppen werden wij in groepen naar de barakken gebracht (als mens ging je toen nog daar naar binnen), alles moest je afgeven, je stond daar poedelnaakt. Daarna ging je een lokaal verder en daar werd je van boven tot onder kaal geschoren, hetzij liggend op een tafel of staande, weer een lokaal verder werd je gedesinfecteerd door middel van een gloeiend hete Lisoldouche, je hele lichaam stond in brand, vooral op de plaatsen waar je was geschoren. Hierna kregen wij onze kleren toegeworpen, bestaande uit een hemd – broek – jas en schoenen, of het je maat was deed er niet toe, je moest het aantrekken, je kreeg je nummer en zo kon je weer naar buiten (als nummer kon je opnieuw beginnen).

Nadat er weer een appèl was gehouden, werden wij naar diverse barakken gestuurd. De volgende morgen na het appèl werden wij in groepen ingedeeld en moesten ergens gaan werken. Ik moest met nog een stel Puttenaren naar Husum-Schwesing, waar het precies was, wist ik op dat moment niet, maar daar zijn we wel achter gekomen toen wij daar arriveerden in veewagons met zo’n veertig à vijftig in één wagon, als beesten zaten wij daar op elkaar. Wij werden in Husum opgewacht door de kampcommandant, een SS-er, en hij heette Griem, die naam vergeet ik nooit meer, het was een grote gemene kerel die nergens voor terug deinsde, en dat hebben wij een paar dagen later gemerkt.

Wij werden ondergebracht in kleine barakken waar normaal niet meer dan 50 personen in konden, maar wij werden er ingeduwd met ruim 200 man, dus ruimte hadden wij er niet. Er zaten wel vensters in, maar zonder glas, dus de koude wind en regen hadden er vrij spel en het was echt erg koud en nat, want hier moesten wij tankvallen graven en dan stond je soms tot je knieën in het water, en plaats om je kleren te drogen was er niet, dus als je ging slapen, dan kroop je zo dicht mogelijk tegen elkaar om elkaar toch wat te verwarmen.

Op een avond toen wij van ons werk weer in het kamp arriveerden, stond de kampcommandant bij de ingang op ons te wachten met een brede grijns op zijn gezicht, hij was dronken. Hij pakte een jonge Pool uit de groep en zette deze op een meter of 6 voor hem neer, de jongen moest knielend om eten smeken, Griem trok zijn pistool en schoot hem door het hoofd, borg zijn pistool weer op en zei: “Een goed schot”, en liep grinnikend weg. Wij mochten de jongen niet meenemen naar de barak, hij bleef daar liggen tot de volgende morgen, toen konden wij hem meenemen naar het appèl.

Op een andere avond toen wij weer van ons werk thuis kwamen, pakte een Kapo (dit zijn de grootste criminelen, want deze mensen zijn ter dood veroordeelden en die kunnen zich dan bewijzen als Kapo) ook een man uit de groep en zette hem boven op een werkende fontein, daar moest hij gehurkt op blijven zitten en als hij er afviel, dan kreeg hij klappen met een knuppel en moest er weer opklimmen totdat hij niet meer kon. Als hij dan nog eens viel, dan werd hij ter plaatse doodgeknuppeld, dus je kunt wel nagaan hoe angstig wij ons voelden, want ook jou kon zoiets gebeuren. Maar gelukkig zijn wij hiervoor gespaard gebleven.

Na veertien dagen in Husum gewerkt te hebben, zijn wij met nog enkele Puttenaren op transport gesteld. Wij werden weer in veewagons geladen en kwamen aan bij het station Achtrup, en vandaar was het nog zo’n 7 à 8 km lopen naar Ladelund. Toen wij hier arriveerden met al de zieken die wij moesten ondersteunen en de doden die onderweg waren overleden, werden wij weer opgewacht door de kampcommandant Griem, dus wij wisten dat wij weer op moesten passen, ook hier moesten wij tankvallen graven net als in Husum, tot aan je knieën in het water en geen plek om je zelf te drogen. Hier was het ook hard werken, veel stokslagen en weinig eten en drinken. De legering was ook zeer slecht, hier zijn veel Puttenaren overleden. Gelukkig zijn deze nog op een begraafplaats begraven door toedoen van Pastor Meyer, ze werden wel in één graf gelegd en wij wisten de namen, plaats en het land waar zij vandaan kwamen.

Zodoende wist men precies waar de doden begraven zijn. Hier hebben de SS-ers mijn onderkaak in elkaar geslagen en boven miste ik drie tanden, dit kwam toen wij aan het graven waren. Mijn zwager zei iets tegen mij en toen ik hem hierop antwoordde, sprong er een SS-er naar beneden en begon op mij in te slaan. Van de gevolgen heb ik nu nog last.

Ik heb er ‘ s nachts ook liggen te huilen van de pijn en geschreeuwd en gebeden of het a.u.b. snel voorbij kon zijn. Gelukkig was na zes weken deze HEL voorbij, want het werk was klaar, dus gingen wij weer terug naar Neuengamme met al de overlevenden, waaronder veel zieken en sommigen zijn tijdens het transport dan ook overleden.

In Neuengamme aangekomen moest ik met mijn voet naar de kamparts, want ik had in Ladelund een wond opgelopen en die zweerde, de maden kropen er uit en het etterde, mijn voet was opgezwollen. Toen ik bij de arts kwam, bekeek hij de wond, hij nam een klein zakmesje, hield het even boven een vlammetje en krabde daarmee de wond schoon, en toen het bloed er door kwam, plakte hij er een stuk papier op en zei: “Morgen kun je weer werken.” Gelukkig werd ik in de keuken te werk gesteld zodat mijn voet kon rusten. Hier heb ik zowat tien dagen gewerkt en moest toen met een grote ploeg puin gaan ruimen in Hamburg, daar zijn ook veel mensen omgekomen door de bombardementen. Als de bommen vielen moesten wij blijven werken en de bewaking ging in dekking, maar wel zo, dat ze ons altijd konden blijven zien. Dus vluchten was er ook hier niet bij. Hier heb ik veertien dagen gewerkt en werd toen op transport gesteld naar Versen-Meppen.

De bewaking was hier soepeler dan in de vorige kampen, dit waren hoofdzakelijk mensen van de oorlogsmarine die gewond waren geweest en voor verder herstel dit werk moesten gaan doen. Hier zaten onder de gevangenen de verraders, en die kregen voor hun verraad een extra stuk brood en degene die hij verraden had, kreeg een extra pak rammel met de knuppel van de Kapo’ s of van de bewaker die in de buurt was. Soms was dat ook zo erg dat er doden bij vielen.

Zo was er een Nederlandse gevangene die dit ook flikte. Hij werd de fluiter genoemd, want als hij zag dat er wat gebeurde wat niet door de beugel kon, dan begon hij boven vanaf een berg zand, op zijn vingers te fluiten en dat was voor ons het teken van oppassen geblazen, want in een ommezien waren de bewakers of de aanwezige Kapo’s present en dan hoorde je de klappen vallen of je hoorde ze schreeuwen van de pijn.

Hier heb ik zowat 7 weken gezeten, ik heb hier heel veel mensen zien sterven waaronder zeker ook Puttenaren, maar wie dat zijn weet ik niet precies meer. Wij zijn toen met een groep mensen weer teruggegaan naar Neuengamme en ik moest na een paar dagen gaan werken in de steenfabriek die in het kamp was, dit was zeer zwaar werk en menigeen heeft hier dan ook de dood gevonden.

Je moest met drie of vier man een zware lorrie geladen met natte klei een steile helling opduwen, en waar je liep lagen allemaal van die grote sintels, menigeen is daarover gestruikeld en dan werd je zonder pardon naar beneden geknuppeld, en daar stonden ze meteen klaar om je verder met knuppels te bewerken, net zo lang totdat het leven er was uit geslagen.

Tijdens deze periode waren wij nog getuige dat 10 Belgen elkander op moesten hangen, de laatste werd door een SS-er opgehangen. Deze mensen werkten in een wapenfabriek en zij hadden sabotage gepleegd aan de lopen van kanonnen die daar gemaakt werden, want er waren diverse lopen tijdens het vuren uit elkaar gesprongen. Gelukkig heb ik ook hier weer een grote dosis geluk gehad, en dankzij God heb ik dit mogen overleven.

Na 2 weken in de steenfabriek gewerkt te hebben zijn wij met nog zo’n 250 man op transport gesteld in veewagons naar het dodenkamp Bergen-Belsen. Hier hebben wij op de grond moeten slapen op wat verrot stro, en met 4 man onder een deken die een uur in de wind stonk, de luizen zag je zo lopen. Luchten kon je niet, dus moest je er gewoon onder gaan liggen; binnen korte tijd zat je zelf onder van die grote luizen, overal had je jeuk en wanneer je ging krabben dan had je zo een stuk of wat van die luizen te pakken. Het was verschrikkelijk.

Dagelijks moesten wij met een karretje de diverse barakken af om alle doden op te laden en dan naar het crematorium te brengen, waar ze werden verbrand, dit ging van’ s morgens 8 tot’ s avonds half zes. Daarna had je dan avondappèl en dat duurde soms uren en je stond daar dan in weer en wind totdat je om een uur of acht je eten kreeg en dan werd je door de SS-ers en Kapo’s de barakken weer ingeslagen en kon je als het mee zat, gaan rusten, want als de kampcommandant een slechte bui had, dan werd je ‘ s nachts er ook nog eens uitgeknuppeld voor een extra appèl, soms in een sneeuwbui of in de stromende regen, aan de barre kou was je wel gewend, dus dat voelden wij niet meer, daar was je in gehard.

In één woord gezegd was dit echt een dodenkamp, veel medegevangenen zijn daar ook aan die toestanden bezweken. Gelukkig heb ik met hulp van Boven dit alles mogen overleven.

In de laatste week van april 1945 moesten wij, die nog waren overgebleven, met spoed op transport, want de Britten waren in aantocht, dus werden wij weer in veewagons (beestenwagons) gesmeten. Wij zijn toen via Neuengamme, waar ook gevangenen werden ingeladen, naar Lübeck gegaan waar wij in de Lübecker-bocht op diverse schepen die daar lagen, gegooid of gesmeten werden met de nodige klappen erbij.

Ik heb op Thielbeck gezeten samen met de heer van den Berg, ook een Puttenaar. Dit was de 3e keer dat ik hem tegenkwam: eerst in Husum, daarna in Neuengamme in de keuken en toen weer op de boot in de Lübecker-bocht.

Diverse schepen zijn de haven uitgevaren en tot zinken gebracht. Volgens de Duitsers door de geallieerde luchtmacht, volgens wat ik gezien heb, door de Duitse luchtmacht, want als er een schip de haven uitvoer, dan zag je steeds dat er een grote Spido-boot met twee man aan boord mee uit voer en later zag je dezelfde boot weer terugkomen met zo’n 12 man aan boord, is dit dan niet verdacht?!

Ook de Thielbeck waar wij op zaten, kreeg een voltreffer, zeer weinigen hebben dit overleefd. Slechts enkelen zijn door het Zweedse Rode Kruis uit het water of vanaf de kant gered, hoe het precies gegaan is, kan ik mij niet meer herinneren. Wel weet ik dat toen ik mijn ogen opende, geen militairen meer zag, alleen mensen met een Rode Kruisband om de arm, dus wij waren Godzijdank echt gered, ook de heer van den Berg was gered.

Toen wij later hoorden dat wij naar Zweden gingen was, de blijdschap nog groter. Toen wij in Zweden aankwamen, werden wij direct naar een ziekenhuis in het plaatsje Trelleborg gebracht om daar weer op krachten te komen. Ik woog toen nog maar 30 kg en ik was toen 19 jaar, in het begin werden wij met hele kleine beetjes gevoerd, want als het te snel zou gaan, dan overleefde je het ook niet, dus het moest rustig aan opgevoerd worden. Ze hebben ons daar goed verwend.

Na vier of vijf weken werden wij naar een herstellingsoord of opvanghuis gebracht om verder aan te sterken, het plaatsje heette Rødsbrøn, ongeveer 25 of 30 km vanaf Trelleborg. Eind augustus, begin september 1945 zijn wij allemaal afgeladen met koffers volgepropt met kleding naar Nederland vertrokken. Toen was mijn gewicht weer zo’n 65 kg. Toen ik in Putten arriveerde en weer thuis kwam, zag ik dat alles nog bij het oude was, dus ik was dolgelukkig.

Vele dagen nadat ik was thuisgekomen heb ik vele vragen met nee en sommige met ja moeten beantwoorden, dat was voor mij een hele zware tijd. Dit ging zover dat ik voor leugenaar werd uitgemaakt, want een andere teruggekeerde die al eerder thuis was, had degene die ik zei dat hij was overleden, nog in een ander kamp gezien. Vanaf dat moment ben ik dichtgeklapt en liet mij toen ook aan niemand meer zien, dit hoefde voor mij niet meer.

Wel ben ik nog diverse keren bij van den Berg geweest, wij hebben veel gepraat over alles wat wij hadden meegemaakt.

Op een goede dag lag er een brief binnen van het Ministerie van Oorlog voor de keuring van mijn militaire dienstplicht, ik dacht eerst: die zijn gek geworden, maar ik ben voor de keuring geweest en werd prompt goedgekeurd, alleen had ik 2 verdroogde longtoppen.

“Och, dat gaat wel over in de warmte”, zei de arts die mij keurde, maar tot op heden loop ik er nog mee. Wij hebben alles geprobeerd om van deze dienstplicht af te komen door middel van rekesten, maar ik zat al op de boot naar Nederlands-Indië toen er in Port Said gebunkerd moest worden, en er een telegram van het Ministerie van Oorlog voor mij was met de mededeling: “Rekest afgewezen, veel succes”, dus daar kon ik het mee doen.

Ik heb al de Politionele Acties meegemaakt. In 1947 werd ik getroffen door een fosforgranaat, mijn gezicht en handen zaten onder de fosfor. Zij hebben constant mijn gezicht en handen natgehouden zodat het er niet in kon branden, en zo ben ik naar het hospitaal in Bandung gebracht waar ik na zo’n 3 weken weer naar mijn onderdeel kon. Niets kon je er meer van zien. In 1949 tijdens de laatste Politionele Actie hebben zij mij weer te pakken gehad, toen kreeg ik een scherf van een handgranaat in mijn nek, een paar millimeter naast de halsslagader, maar gelukkig werd ik snel naar het hospitaal in Batavia gebracht en na een week of zes was ik weer bij mijn onderdeel in het Bantasme.

Begin december zijn wij naar Batavia gegaan voor de terugkeer naar Holland. Wij zijn met de Tabinta naar Nederland teruggegaan en kwamen eind december 1949 in Rotterdam aan, toen had ik er ruim 3,5 jaar op zitten. Gelukkig heb ik ook deze tijd mogen overleven.

Tijdens de periode voor de razzia had ik alleen nog maar een lagere school doorlopen, want als je uit een gezin van 11 kinderen komt, is er geen geld om verder te studeren, dus moest ik gelijk aan de arbeid, dus verdere diploma’s had ik niet. Ik moest als krullenjongen ergens gaan beginnen en daar had ik weinig trek in. Mede ook op aandringen van Van den Berg heb ik toen gesolliciteerd bij de Koninklijke Marechaussee en bij de Veluwse Autodienst.

Ik dacht toen: “Wat het eerst komt, dat pak ik gelijk aan”, en zowaar kreeg ik het eerst de oproep van de Marechaussee. Ik ben naar de keuring geweest en een paar weken later kreeg ik de uitslag “AFGEKEURD”, dat was een klap in mijn gezicht, afgekeurd omdat ik 1 cm tekort was!

Ik ben toen gelijk naar van den Berg gegaan en die werd me daar kwaad; zonder iets te zeggen en met zijn stofjas nog aan ging hij naar het gemeentehuis, want hij moest en zou de burgemeester spreken, maar deze was in vergadering, maar dat kon hem niets schelen, want hij liep gelijk door naar binnen en zei: ,,Ik wil nu direct de burgemeester spreken”, en hij kreeg het voor elkaar en hij kon zijn verhaal vertellen. Wat er verder is besproken weet ik niet, maar de volgende morgen was ik op weg naar Den Haag, en nog geen week later lag er alsnog een oproep in de bus van goedgekeurd, en toen ben ik op 7 mei 1950 bij de Marechaussee terechtgekomen. Drikus van den Berg heeft een hoop voor mij gedaan en daar zal ik hem altijd dankbaar voor blijven.

Ik heb bij de Marechaussee mijn Politiediploma gehaald en in Schoonhoven waar ik na mijn opleiding geplaatst ben, mijn aantekeningen erbij. Na ruim 5 jaar bij de Marechaussee te hebben gezeten ben ik overgestapt naar de Landmacht bij de Technische Dienst. Ook hier heb ik een opleiding van 13 maanden gevolgd en werd toen bevorderd tot sergeant en in 1969 weer een cursus gevolgd voor Sergeant-majoor Materieelbeheerder. Ook hiervoor ben ik in 1970 geslaagd. Maar in de tussen liggende periode van Sergeant naar Sergeant-majoor heb ik ook nog in de avonduren mijn MULO-diploma gehaald, dus ik heb tijdens mijn beroepstijd in militaire dienst heel veel moeten leren en gelukkig steeds met goed gevolg. Eind 1980 ben ik als Adjudant-onderofficier met pensioen gegaan.

Velen zullen zich misschien wel afvragen waarom zo laat dat ik dit boekje schrijf. Ten eerste: Nooit hebben wij er met iemand over kunnen praten, want de doden kwamen op de eerste plaats, wat vanzelfsprekend volkomen juist is, maar de teruggekeerden werden op de achtergrond geschoven, dus voor ons was er geen praatpaal.

Ten tweede: In 1992 ging men met een groep naar het voormalige concentratiekamp Neuengamme. Diverse mensen hebben toen aan mij gevraagd of ik ook niet mee wilde; en na veel aandringen vooral van de heer Heimen Top, want die heeft mij toen zover gekregen dat ik samen met mijn vrouw er mee naar toe ben gegaan. Dit was voor mij de eerste keer dat ik daar, na alles wat ik had meegemaakt, weer kwam en toen heb ik gezegd, “Als jullie nog eens naar het K.Z. Ladelund gaan, dan wil ik ook dat nog eenmaal zien en dan is het voor mij een afgesloten geheel.” Gelukkig zijn wij in 1993 naar Ladelund geweest en de ontvangst door de mensen daar heeft mij zo diep getroffen, dat het slot, dat bij mij zolang van binnen dicht zat, ineens is opengesprongen, zodat ik vanaf dat moment weer kon gaan vertellen wat wij alzo in de diverse kampen hebben meegemaakt.

Na 50 jaar heb ik nu uiteindelijk de moed gehad om dit alles op papier te zetten, voor mij was dit het grootste moment, want nu pas voelde ik mijzelf bevrijd.

Ik ben hier heel blij mee, en ik zal hier dan ook dankbaar gebruik van maken en ik zal de mensen vertellen in Putten en in Duitsland, waar ik ook kom vertellen, wat een verschrikkingen wij, Puttenaren, in de diverse concentratiekampen hebben geleden en meegemaakt.


OVERDENKING
Op 1 oktober 1994 is het 50 jaar geleden,
dat er in Putten zoveel verdriet en pijn is geleden.
Ruim 600 mannen zijn er op transport naar Kamp Amersfoort gesteld,
iedereen die dit hoorde stond versteld.
Wat hadden deze mannen toch misdaan?
Zij hebben toch niemand kwaad gedaan?
Op 12 oktober zijn zij uit Amersfoort vertrokken met de trein.
Niemand wist waarheen het kon zijn.
Op 14 oktober kwamen wij in het concentratiekamp Neuegamme aan,
daar begon men bij het uitladen gelijk met schoppen en slaan.
Alles werd van je afgenomen, je werd geschoren van onder tot boven,
iedereen die zoiets leest kan het echt niet geloven.
Als mens met een naam ging je de barak in naar binnen,
even later – toen wij eruit kwamen – kon je als nummer beginnen.
’s Morgens vroeg werd er wel drie of viermaal geteld,
de meesten van ons werden naar diverse kampen op transport gesteld.
Daar moest je dan graven, ploeteren en zweten,
met maar heel weinig drinken en eten.
Je werd daar niet behandeld als een mens, maar nog minder dan een beest.
Deze vernedering komt je als je dit schrijft, steeds weer voor de geest.
Na de bevrijding is er in Putten en Ladelund toch iets goeds gebeurd:
pastor Meijer heeft twee dorpen bij elkaar gesleurd.
Een verbroedering is er echt van gekomen.
Wie had dit, na al die ellende, nog kunnen dromen?
Zonder wraakgevoelens kan men nu naar de diverse kampen gaan,
soms is het nog erg zwaar, maar gelukkig kunnen wij dit nu weer aan.
Voor mij zelf was het na 48 jaar strijden,
dat ik met veel hulp, de hoge drempel kon overschrijden.
Zeer weinigen hebben dit mee mogen beleven,
want zij zijn helaas daar achter gebleven.
Nu kunnen wij gelukkig zeggen, met een rein geweten:
jullie allen die daar achter zijn gebleven, zullen wij NOOIT VERGETEN.

Een teruggekeerde

Geschreven door Hans Fokker op 12-10-2018

www.jannespriem.com

Verhaal insturen

U dient ingelogd te zijn om een verhaal in te sturen.

Inloggen

Foto insturen

U dient ingelogd te zijn om een foto in te sturen.

Inloggen

Wijzigingen doorgeven

U dient ingelogd te zijn om een wijziging/opmerking te versturen.

Inloggen