Geschreven door Beheerder van het Digitaal Monument Neuengamme op 17-08-2019
Op de Website van mijnGelderland komt het verhaal over de heer Penseel en zijn Zonen voor. Het is geschreven door medewerkers van het Gelders archief.
33 Velperplein
Arnhemse afdeling van de LKP
Het Velperplein vormde het hart van de Arnhemse afdeling van de Landelijke Knokploegen (LKP).
Toon van Dalen, eigenaar van radiohandel Van Daalen Bros op nummer 8, en zijn buurman, electriën
Johan Penseel die een winkel had op nummer 7, waren lid van deze verzetsgroep. Hun winkelpanden
vormden de operatiebasis voor het verzet en er werd regelmatig overlegd door de lokale en regionale
leiders van de LKP. Een geheime ondergrondse gang verbond de beide huizen met elkaar, terwijl een
vluchtgang naar een filiaal van de Nederlandse Bank op nummer 9 een ontsnapping bij een inval
moest vergemakkelijken.
Johan Penseel raakte al in de eerste weken van de Duitse bezetting betrokken bij het verzet: In 1966
vertelde hij in een interview met de Arnhemsche Courant:
“Voor mijn winkel aan het Velperplein (naast Van Daalen Bros) stond een benzinepomp. De
Duitsers wilden beslag op de benzine leggen. Een aantal goede mensen bij de politie waarschuwden me en we hebben toen de ruim vijftienhonderd liter benzine naar boven gepompt en
het vat gevuld met water. De volgende dag kwamen een groot aantal Oostenrijkse militairen
benzine pompen. Onze eerste verzetsdaad was die militairen met water naar België sturen. (…..)
Het eerste jaar van de bezetting verliep vrij rustig. Maar toen werd het voor de joden een moeilijke tijd en voor mij een drukke tijd. Ik had een huis gehuurd op de Jansplaats (…..) en dar verstopte ik veel joden. De eerste die om hulp bij me kwam was een leverancier van bedden. We
hebben op een avond zijn winkel in de Bakkerstraat helemaal leeggehaald en die bedden naar
dat huis op de Jansplaats gebracht, zodat we er veel joden konden onderbrengen. Soms stonden ze des avonds om negen uur voor de deur, en dan moest je ze onderdak verschaffen. Voor
honderden heb ik dat onderdak gevonden.”[1]
Penseel gearresteerd door de SD
In maart 1943 werd Penseel opgepakt door de Sichterheitsdienst (S.D.) en aan de Utrechtseweg 55a
diverse malen ondervraagd. De Duitsers hadden ontdekt dat Johan Penseel een onderduikadres voor
een joodse vrouw op de Geitenkamp had geregeld. Penseel ontkende dit uiteraard:
“Ik ben verhoord aan de Utrechtseweg door de S.D. en na het verhoor ben ik in bewusteloze
toestand weer in mijn cel gesmeten in het Huis van Bewaring. Ik was ernstig mishandeld.
In mijn cel daar werd later een jongen van zeventien jaar gezet. Een stroman, die de Duitsers
van de ene cel naar de andere stuurden om de gevangenen uit te horen. Bij mij kwam hij met
het smoesje: “Ik zou zo graag in het verzet willen.” Ik heb hem dezelfde leugens verteld, die ik
ook de S.D. vertelde.”[2]
Enkele weken later werd Penseel bij gebrek aan bewijs weer vrijgelaten. Na een korte onderbreking
om te herstellen ging hij verder met zijn verzetsactiviteiten. Zijn twee zoons Johannes en Marinus
hielpen mee. Een van de joodse kinderen die bij hen werden gebracht, Elizabeth Cohen, werd door de
familie Penseel geadopteerd en voortaan Liesbeth genoemd. Het haar van het meisje werd blond geverfd om haar joodse afkomst te verhullen, want mensen met blond haar werden als ‘arisch’ beschouwd en voldeden aan het ideaalbeeld van de Nazi’s.
2
Sabotage activiteiten en inlichtingenwerk
Naast het regelen van onderduikadressen voor joden en gezochte verzetsmensen hield Penseel zich
ook actief bezig met sabotage. Als Elektriker kreeg hij van de Duitsers de beschikking over de sleutel
van alle hoog- en laagspanningskasten in Arnhem. Dit was ook een van de redenen waarom hij na de
evacuatie in de stad mocht blijven. Al voor de Slag om Arnhem saboteerde Penseel de stroomvoorziening op een aantal plaatsen:
“De Duitsers hadden een batterij staan aan de Zijpendaalseweg. Zonder stroom konden ze daar
niets mee beginnen. Ik stopte water tussen de sluitingen en de zaak was “kaput”. Spoedig kreeg
ik dan een telefoontje van de moffen dat de zaak ook inderdaad “kaput” was. Ik erheen. “Niets
aan te doen,” vertelde ik ze.”[3]
Penseel kon door zijn werkzaamheden tevens waardevolle informatie verzamelen, ook na de evacuatie van de stad. Peter C. Heiser, die destijds was ingedeeld bij de Technische Nooddienst, schreef op
22 november 1944 in zijn dagboek:
“Penseel laat ausweis zien, afgetekend door A. Scharfenberg, Kommandant Bergungskommando
Arbeitsbereich der N.S.D.A.P. Amt für Volkswohlfahrt (!), die volgens Penseel voor de algehele
ontruiming van de stad moet zorgen. Penseel krijgt opdrachten van Oberfeldwebel Jouchen van
het Technisch Bataljon en kan daardoor overal komen en veel aan de weet komen.”[4]
Andere verzetshaarden in Arnhem
Maar niet alleen Penseel verzamelde informatie en saboteerde. Ook andere Arnhemmers hielden zich
bezig met verzetsactiviteiten. Begin 1944 groeide het besef dat deze losse groepjes en personen gebundeld moesten worden. Als ze zouden samenwerken kon er meer worden bereikt. Albert Deuss was
oorspronkelijk lid van de Orde Dienst (OD), maar wilde meer dan informatie verzamelen over de vijand. Via een kennis die bij de AKU-fabriek in de Kleefsche Waard werkte kwam hij in contact met Ir.
Piet Kruyff, die later leider werd van de Arnhemse LKP. Twee jaar na de oorlog schreef Deuss een beknopte geschiedenis over deze verzetsgroep die in april 1944 werd geformeerd op verzoek van de
landelijke LKP leider “Frank”, alias Johannes Arnoldus van Bijnen (1910-1944).[5] Deuss schreef later
over de LKP:
“Wij kregen toen bezoek van Frank van de top K.P [Knokploeg]. Deze vertelde ons van de plannen om, in verband met de oorlogsontwikkeling op het vasteland van Europa, de K.P.’s voor militaire doeleinden in te schakelen. Voor Arnhem en omgeving bestond er voor dit doel nog geen
contact en hij vroeg ons (Piet, Toon [van Daalen] en Bert [Deuss zelf] ) of wij ons wilden aansluiten en de inschakeling resp. organisatie van speciale sabotage groepjes op ons nemen. Hierop werd door ons ingegaan.
Er bestonden in Arnhem al enkele samenzweringen, waarbij ook over wapenen en munitie werd
beschikt (verzameld en verborgen kort na de bezetting) en die in de loop der jaren in verschillende richting al ervaring hadden opgedaan, maar waarvan vroegere landelijke contacten waren
verloren gegaan.
De eerste maanden na het bezoek van Frank werden besteed met het nagaan van de contacten
met de groepjes die wij kenden. Wij kregen ook contact met de gewestelijke leiding van de
L.K.P. te Apeldoorn. Verder werden de noodige contacten gelegd met gespecialiseerde personen
(bij Spoorwegen, P.T.T., Waterstaat, P.G.E.M.) die voor ons in voorkomend geval van belang
zouden kunnen zijn.
De laatst bedoelde contacten hadden wij dusdanig voorbereid dat in de loop van augustus 1944
de gewestelijke L.K.P. leiding gaarne bij ons in Arnhem vertoefde om door middel van onze relaties contact te nemen met de landelijke commandant, enz.
Begin september 1944 kwamen de eerste opdrachten die wij van het gewestelijk Commando en
afkomstig van het Geallieerde Hoofdkwartier in Frankrijk ontvingen. Deze bepaalden zich voornamelijk tot aanvallen op de spoorlijnen en verbindingen rondom Arnhem. (…..)
3
Vrij kort na de landing der parachutisten hadden wij contact met hen, waarbij de nog werkende
Rijkstelefoon [in het pand van Penseel] ons goede diensten bewees. Wij hadden een groepje
vrienden zitten op het Telefoonkantoor, dat geen moeite had de bejaarde Duitsche wacht om de
tuin te leiden. De meeste abonnees waren in die tijd uitgesloten, maar wanneer wij voor contact
of verkenning in een bepaalde straat of wijk met iemand wilden telefoneeren, zorgde men op
het Telegraafkantoor voor prompte aansluiting.
Wij hadden dan ook vrij gauw vanuit ons hoofdkwartier [van de Arnhemse LKP] op het Velperplein telefonisch contact met de Airbornes op de brug en in Oosterbeek. Zij spraken, door ons
toedoen, ook onderling met elkaar over de Rijkstelefoon. Door onze relaties bij de P.G.E.M. waren wij ook vrij snel in telefonisch contact met de geallieerde hoofdmacht ten zuiden van Nijmegen. Wij gaven steeds berichten en informatie door en verzamelden gegevens omtrent de lading
van de brug, waarvan de Engelschen de ontsteking onklaar konden maken.”[6]
Johan Penseel vult hem aan:
“Niemand wist wanneer ze zouden komen. We hadden de wapens, die overal verborgen waren,
opgegraven. En toen de eerste bom viel op de [Willems]kazerne werd het hoofdkwartier in allerijl in gereedheid gebracht. Er was een vluchtgang gemaakt via Van Daalen Bros naar de Nederlandse Bank en zo beschikten we over vier telefoonlijnen. Twee bij mij thuis, een bij Van Daalen
Bros en een in de Nederlandse Bank.
Een van deze lijnen werd gebruikt als vaste lijn met Oosterbeek. Daarmee werd contact gehouden met de landingstroepen. Dat is een poos goed gegaan, we hebben de Engelsen van vele inlichtingen kunnen voorzien. Maar er kwam bericht dat er gespioneerd werd en toen moesten we
de lijn naar Oosterbeek opgeven.”[7]
De strijd rondom de Rijnbrug werd in de vroege morgen van donderdag 21 september 1944 beslist in
het voordeel van de Duitsers. Het grootste deel van de Britse parachutisten werd krijgsgevangen gemaakt. Een klein aantal kon zich echter schuil houden. Dit waren er zo op heden bekend is vier: Sergeant Harry Parker van het 3rd Parachute Battalion, Lance Sergeant John Wallace van A Company,
Private Arthur H. Bacon van B Company en Private Robert Peatling van HQ Company van het 2nd Parachute Battalion. Het verhaal van Private Peatling is hier van belang, omdat hij contact kreeg met de
verzetsgroep van Piet Kruyff. De ontsnappingen van de anderen komen elders aan de orde.
De omzwervingen van de Britse soldaat Robert Peatling
Private Robert Peatling was tijdens de opmarsnaar de brug afgescheiden geraakt van zijn eigen eenheid en werd in de avond van 17 september met een groepje soldaten van de 1st Airborne Provost
Company (een militaire politie eenheid) naar het Hoofdbureau van de Politie aan de Bovenbeekstraat
gestuurd om Duitse gevangenen te bewaken. Op dinsdag 19 september brak een vuurgevecht uit tussen de Britten in het politiebureau en Duitse soldaten buiten het pand. Het was een ongelijke strijd
doordat de negen para’s in het politiebureau verreweg in de minderheid waren.
De 29-jarige Sergeant Henry L. Callaway van de 1st Airborne Provost Company werd doodgeschoten
op het moment dat hij naar buiten liep om zich over te geven. Private Peatling peinsde er echter niet
over om zich over te geven en verstopte zich op de zolder van het gebouw.[8] In de daarop volgende
weken ging hij regelmatig op zoek naar voedsel; eerst in het bureau en later ook in andere huizen in
de Bovenbeekstraat.
In een van de kamers van het politiebureau vond Peatling een notitieboekje en schrijfgerei. Hierin begon hij eerst brieven te schrijven aan zijn vrouw, maar omdat hij die toch niet kon versturen maakte
hij hier later een dagboek van. Hij ging meestal vóór vier uur in de ochtend op zoek naar voedsel in
Hotel Victoria in de Beekstraat. Eén keer vond hij een fles met het opschrift ‘limonade’. Er bleek echter ammoniak in te zitten, wat hem een tong vol blaren opleverde.[9]
Op dinsdag 3 oktober werd zijn schuilplaats voor het eerst ontdekt door drie politieagenten. Peatling
trad ze tegemoet met zijn pistool in zijn hand en riep dat hij een Britse soldaat was. Volkomen overdonderd renden ze de trappen af en verlieten het gebouw. Haastig verstopte Peatling zich weer. De
agenten kwamen niet terug en zijn verwachte arrestatie bleef ook uit.[10]
4
Enkele weken later, op dinsdag 31 oktober, werd zijn schuilplaats opnieuw ontdekt door twee politieofficieren, de inspecteurs H. ten Hove en Jacob D. van Maris. Ten Hove was lid van de Nationaal Socialistische Beweging, Van Maris niet. Peatling trad hen tegemoet met een pistool in de ene hand en
een papier met de tekst “Kun u mij helpen?” in de andere hand.[11]
Ten Hove weigerde te helpen, omdat hij als N.S.B.’er trouw had beloofd aan de Duitse leider Adolf
Hitler. Hij beloofde echter om niets tegen de Duitsers te zeggen.[12] Van Maris was we; behulpzaam:
“Op dat moment leek de wereld van de soldaat in te storten. Daarop vroeg hij mij, of ik hem
misschien aan een schuilplaats kon helpen. Dit was natuurlijk een uiterst pijnlijke situatie. Ten
Hove stond er met z’n neus bovenop en ik werd dus eigenlijk min of meer gedwongen hulp te
weigeren. “Je mag met hem doen wat je wilt, ik bemoei me er niet mee en weet van niets,” zei
Ten Hove.
Toen ik zei dat me dat te riskant was werd Ten Hove woest. Hij smeet de kistjes [die hij had gevonden] op de grond en beende het bureau uit. Achteraf heeft hij mij nooit verraden, en dat
heeft hem na de oorlog een behoorlijke straf gescheeld.”[13]
Peatling ondergebracht bij Johan Penseel
Van Maris beloofde Peatling om terug te komen en ging ook het gebouw uit. Hij kende de electriciën
Johan Penseel aan het Velperplein en wist dat deze lid was van een verzetsgroep. Kort daarop keerde
hij terug naar Peatling en vertelde hem dat er een Nederlander zou komen met burgerkleren die hem
naar een schuilplaats zou brengen. Deze Nederlander was Johan Penseel. Peatling beschreef de ontmoeting als volgt:
“Ongeveer een uur later kwam Johan Penseel met kleren voor mij. Hij introduceerde zichzelf
met de “V voor Victorie” klop op de deur en wachtte op mij terwijl ik me scheerde. We vertrokken toen naar zijn huis aan het Velperplein nummer 7, een elektronwinkel. Inspecteur Van
Maris liep voorop met zijn fiets en gaf het ‘alles veilig’ signaal bij elke kruising. Mijn nieuwe
schuilplaats was een ruimte tussen twee kamers en boven twee kasten die via een geheime
deur in een slaapkamer kon worden bereikt. Meneer Penseel zei me dat hij terug zou komen
met eten, geweldig!”[14]
Penseel herinnerde zich van het verblijf van Peatling:
“Tussen de muren van mijn woning had ik een schuilplaats gemaakt voor mijn beide zoons, daar
verbleef de Engelse parachutist. Op Oudejaarsavond vertrok hij. De beide mannen die hem weggebracht hadden [de 23-jarige Nico van den Oever en de 24-jarige Klaas Schuttinga] werden
echter op 2 januari 1945 gearresteerd. (…..) Samen met mijn zoons en nog dertien anderen
werden we toen twee dagen daarna gearresteerd en overgebracht naar de jeugdgevangenis in
Doetinchem.
Daar werd ik in een eenmanscel gestopt met nog vier illegalen, die i.v.m. de spoorwegstaking in
Almelo een bank hadden beroofd. Spoedig daarop volgde onze deportatie naar het kamp Ludwigslust [Wöbbelin]. We gingen er met ruim 190 mannen naar toe, waaronder de mannen uit
Putten, tien hebben het overleefd.”[15]
De jonge verzetsmensen Nico van den Oever en Klaas Schuttinga namen kort na Peatlings aankomst
bij de familie Penseel eveneens intrek in het pand. Robert Peatling herinnerde zich later van zijn verblijf aldaar:
“Kerstmis 1944 was gedenkwaardig voor mij met de familie Penseel in de kluizen van de Amsterdamsche Bank [Nederlandse Bank] aan het Velperplein. Ze hadden een joods meisje geadopteerd van 7 jaar waarvan de ouders waren afgevoerd. (…..) De burgemeester [Arjen Schermer, die zelf weinig invloed had door de aanwezigheid van wisselende ortskommandanten) besloot om mijn Ausweis niet te verlengen na 31 december en het werd het beste geacht dat ik de
stad zou verlaten. Om tien uur op een ijskoude Nieuwsjaarsnacht nam ik afscheid van de familie
Penseel en gezeten op de bagagedrager van Nico’s fiets met Klaas er naast begaven we ons
naar de controlepost op de Apeldoornseweg. Volgens mijn Ausweis was ik een doofstomme elektricien. Nico en Klaas deden het woord en we hadden ieder een wapen in onze zak om te gebruiken in geval van nood. Ik werd overgedragen aan Jan Himmerling bij de Woeste Hoeve en Nico
en Klaas keerden terug naar Arnhem.”[16]
5
Arrestatie van Penseel en zijn zoons
De volgende ochtend moesten Johan Penseel en zijn zoons bij het kantoor van de Sicherheitsdienst
komen. Paul Bresser, een journalist die ook tot de verzetsgroep van Penseel behoorde, gaf hen het
advies om niet te gaan. Penseel besloot om het toch te doen: hij zou zich er wel uitpraten, zoals hij al
vaker had gedaan. Het liep echter anders. Alle drie werden gearresteerd en ook Klaas Schuttinga en
Nico van den Oever werden een dag later opgepakt.[17]
Marinus Penseel overleed op 13 maart 1945 in het concentratiekamp Wöbbelin bij Ludwigslust, Duitsland. Zijn oudere broer Johannes stierf daar precies een week later. Zij werden respectievelijk 21 en
25 jaar oud. Amper zes weken later werd het kamp bevrijd door het Amerikaanse 504th Parachute
Infantry Regiment van de 82nd Airborne Division. Klaas Schuttinga overleed op 3 mei 1945 in de omgeving van Neustadt.[18] Johan Penseel overleefde zijn verblijf in het concentratiekamp Wöbbelin,
maar werd nooit meer de oude. Zijn vrouw was het enige andere overgebleven gezinslid.
Johan Penseel na de oorlog
Johan Penseel kreeg na de oorlog de bijnaam “Papa” van de joodse onderduikers die hij tijdens de
oorlog had geholpen. Het echtpaar Penseel bleef contact houden met Robert Peatling en hun geadopteerde dochter Elizabeth Cohen. Op 5 december 1966, de 80ste verjaardag van Penseel, die inmiddels
weduwnaar was geworden, ontving hij in het joods bejaardenhuis Beth-Zikna aan de Beekstraat een
certificaat van het Joods Nationaal Fonds. Dit vermeldde dat 115 bomen die door een bomenactie gestart van de Arnhemse Courant, die op initiatief van joodse bejaarden, waren gefinancierd, in Israël
geplant zouden worden als verjaardagscadeau. Penseel was diep ontroerd door dit gebaar: “Ik hoop
dat wat mijn beide kinderen en mijn vrouw gedaan hebben voor het welzijn van de mensheid is geweest.”[19]
Hij overleed in januari 1975 op 88-jarige leeftijd in zijn woonplaats Amsterdam en werd op 23 januari
ter aarde besteld op de begraafplaats Moscowa in Arnhem.[20]
Robert Peatling na de oorlog
De Britse parachutist Robert Peatling kwam uiteindelijk terecht bij de familie Van Dijk in Achterveld en
verbleef daar tot half april 1945. Toen besloot hij om naar de geallieerde linies, die inmiddels flink waren opgeschoven, te lopen. Hij ontmoette een patrouille van het 49th Lower Edmonton Regiment en
werd naar het hoofdkwartier van de Canadese 5th Armoured Division in Arnhem gebracht. Zijn dagboek, dat hij in Achterveld had verstopt, werd enkele weken later naar hem opgestuurd.[21]
Peatling bleef na de oorlog contact houden met zijn Nederlandse gastfamilies en was een groot voorstander van het monument van Jos Pauw en Jouke Hoogland aan de achterzijde van Musis Sacrum.
Regelmatig keerde hij terug naar Arnhem en hij schreef in 1990 de bataljonsgeschiedenis Without
Tradition over het 2nd Parachute Battalion. Zijn boek No Surrender at Arnhem, over zijn ervaringen
tijdens en na de Slag om Arnhem tot aan de bevrijding in 1945, verscheen in 2004. Hij overleed op 3
februari 2007 in zijn woonplaats Wimborne Minster.
6
Noten naar boven
[1] Jan C. Kuiper, ‘Verzetsstrijder papa Penseel wordt 5 okt. tachtig jaar’, Arnhemse Courant, woensdag 28 september 1966.
[2] Kuiper, ‘Verzetsstrijder papa Penseel wordt 5 okt. tachtig jaar’.
[3] Ibidem.
[4] Dagboek van journalist P.C. Heiser, juli 1944 - juni 1945. L.P.J. Vroemen Collectie (Gelders Archief, 2867), inventarisnummer B13/27.
[5] Van Bijnen raakte op 28 november 1944 zwaar gewond toen hij een aantal andere verzetsmensen
uit de Koning Willem III Kazerne in Apeldoorn wilde bevrijden. Hij werd gevangengenomen en overleed in een lazaret. C.M. Schulten, 'Bijnen, Johannes Arnoldus van (1910-1944)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/
bijnen. Geraadpleegd op 15-01-2016.
[6] A.J.P. Deuss, Beknopte geschiedenis L.K.P. Arnhem (Arnhem, januari 1946), 1 en 3. Gelders Archief, Documentatiecollectie Tweede Wereldoorlog, inventarisnummer 229.
[7] Kuiper, ‘Verzetsstrijder papa Penseel wordt 5 okt. tachtig jaar’.
[8] R. Peatling, No Surrender at Arnhem (Wimborne Minster 2004), 22-24.
[9] Robert Peatling, ‘I shall never forget those brave Dutchmen’, Ministory XXII, Newsletter No. 33 of
the Society of Friends of the Airborne Museum (Oosterbeek 1989), 1. Gelders Archief, Documentatiecollectie Tweede Wereldoorlog, inventarisnummer 554.
[10] Peatling, No Surrender at Arnhem, 41-42.
[11] Voordat Operatie Market Garden begon kregen de Britse parachutisten een papieren document
met daarop in het Nederlands deze vraag. Zij konden dit document gebruiken in geval van nood.
[12] Peatling, No Surrender at Arnhem, 61-62.
[13] ‘Inspecteur Van Maris hield Engelse parachutist wekenlang verborgen’, Arnhemsche Courant, 11
september 1984.
[14] Peatling, ‘I shall never forget those brave Dutchmen’, 2.
[15] Jan C. Kuiper, ‘Verzetsstrijder papa Penseel wordt 5 okt. tachtig jaar’, Arnhemse Courant,
woensdag 28 september 1966.
[16] Peatling, ‘I shall never forget those brave Dutchmen’, 2-3.
[17] Peatling, No Surrender at Arnhem, 130.
[18] Gelders Archief, Gemeentesecretarie Arnhem 1940-1949, inventarisnummer 390.
[19] ‘Bomen (115) voor Johan Penseel,” Arnhemse Courant, 5 december 1966.
[20] ‘Verzetsheld ,,papa’’ Penseel overleden’, Arnhemse Courant, 22 januari 1975. ‘Sobere laatste
gang van ,,Papa’’ Penseel, Arnhemse Courant, 24 januari 1975.
[21] Peatling, ‘I shall never forget those brave Dutchmen’, 3-4.