Geschreven door Harry Oosterveen op 29-09-2024
Dit is een verklaring van Jan Oosterveen uit het dossier van de Stichting 1940-1945
Afschrift.
Beilen 10 Juli 1948.
M.H.
Hierbij een verklaring waarvoor zij mij opgepakt hebben, de S.D., en wanneer ik naar Duitsland gezonden ben. Het was in het najaar 1942 dat ik de eerste onderduikers kreeg en die heb ik altijd voortgeholpen tot het laatst aan toe. In de zomer van 1944 kreeg ik er Joden bij en die heb ik gehad tot één week voor de tijd dat ze mij opgepakt hebben, want één week voor de tijd had ik een klokje horen luiden dat de zaak niet meer vertrouwd was, want Geesje Bleker die in die tijd bij de familie Zwanenburg geweest was begon de zaak te verraden. En de Joden zijn hem toen gesmeerd. En de namen der Joden zijn de familie Kats uit Beilen, Arnold van Gelder uit Beilen, Polak uit Groningen, Peter Mesuur uit Zeist. Op den eersten Maart 1945 kwam de verraderlijke overval dat zij mij hebben moesten maar ik was niet thuis ik lag voor onderzoek in het Ziekenhuis te Hoogeveen en ook daar konden zij mij vinden. Ik had de hele winter al gedokterd dat ik niet werken kon en de dokter zei dat ik te veel in spanning geleefd had en hij had er zenuwen niet kon verwerken. Dus zij hebben mij uit het ziekenhuis gehaald en vandaan ging het naar Assen. Daar heb ik ruim 14 dagen gezeten, en de 16 Maart 1945 ging het naar Neuengamme, daar heb ik één week geweest, en vandaan ging het naar Porta Westfalica, daar zij wij 14 dagen geweest en vandaan ging het naar Brunswijk kamp Schandelaar, daar zij wij een dag of tien geweest en vandaan ging het naar Ludwigslust daar hebben wij ook nog een veertien dagen gezeten toen kwamen de Canadezen op 2 Mei toen waren wij bevrijd. En 17 Mei was ik weer thuis. Toen ik weer thuis was heb ik de boerderij afgeschaft omdat ik het zwaarste werk niet meer doen kon en mag. En heb toen een jaar rust genomen om weer op krachten te komen. En in Mei 1946 mocht ik weer met licht werk beginnen en ben toen als Agent bij de Laagspanningsnetten van Groningen gekomen dat is incasseren en meters aflezen en daar ben ik nog bij. En wat de ziekte op het ogenblik betreft mag ik niet klagen, als ik mij maar niet al te druk maak dan gaat het wel en anders heb ik er nog wel eens last van. Nu ik hoop dat het zoo duidelijk is.
Mijn vriendelijke groeten,
w.g. J. Oosterveen,