Geschreven door Beheerder Digitaal Monument Neuengamme op 26-10-2017
Op Berghapedia staat het volgende verhaal:
Dominicus Hylarius Ettema werd geboren op 3 augustus 1897 in Westhem-Blauwhuis in de Friese gemeente Wymbritseradeel. Hij was de jongste van de negen kinderen van Cornelis Dominicus Ettema en Froukje Meintes Witteveen. Twee broertjes van hem met dezelfde voornamen waren al voor zijn geboorte als baby gestorven. Daarnaast had hij nog één broer, Medardus, geboren in 1892, en vijf zussen. Het is nog niet bekend of al zijn zussen volwassen zijn geworden.
Het gezin woonde aanvankelijk in Lutjelollum vlak bij Franeker, en daarna van ongeveer 1886 tot 1893 in Tzum, gemeente Franekeradeel. Vader Cornelis was hier boer. Daarna begon wat lijkt op een nogal onrustige tijd, die van Tzum leidde naar Sint-Nicolaasga in de gemeente Doniawerstal, waar vader Cornelis eveneens boer was. Op 22 februari 1896 werd hier de boerderij met huisraad, vee en inventaris verkocht. In augustus van hetzelfde jaar stond Cornelis te boek als koopman en winkelier te Blauwhuis onder Westhem (waar Dominicus werd geboren). Hij heeft dit bedrijf een aantal jaren volgehouden, maar is vermoedelijk failliet gegaan. Opnieuw als boer aan de slag gaan, was geen optie, want de huren van de boerderijen waren toen hoog, mede door een tekort aan landbouwgrond, en de melkprijs was in verhouding te laag. Op zoek naar een beter bestaan is Cornelis rond 1900 met zijn gezin naar Düsseldorf in Duitsland vertrokken. Dominicus was toen amper een kleuter.
In Düsseldorf is Dominicus' moeder in 1922 overleden, 65 jaar oud. Zijn vader overleed er op 67-jarige leeftijd in 1927. Twee van zijn zussen zijn in Düsseldorf elk met een Fries getrouwd. Waarschijnlijk waren dit broers, want ze heetten allebei Minnema. Deze achternaam duikt later in Dominicus' verhaal nog een keer op.
Dominicus' enige overlevende broer Medardus trouwde in 1930 in Düsseldorf met een Duitse vrouw. Zij kregen drie kinderen; een dochter, geboren in 1931, en twee zoons, geboren in 1935 en 1937. Voor zover bekend heeft alleen deze jongste zoon zelf één zoon, geboren in 1972. Deze is de naaste nabestaande van zijn oudoom Dominicus.
Na enige omzwervingen werd Ettema in het begin van de jaren twintig adjunct-directeur van de Coöperatieve Zuivelfabriek Bergh in Zeddam. De Fries Gerrit Miedema was daar toen directeur. Hoe hij van Düsseldorf in Zeddam is beland, kon nog niet worden achterhaald, maar vermoedelijk hebben contacten in de kleine gemeenschap van katholieke Friezen hem hierbij geholpen.
Al in het begin van 1916 woonde Ettema als 18-jarige in Wisch. Mogelijk werkte hij toen op de zuivelfabriek in Silvolde, waar Gerrit Miedema’s broer Johannes directeur was. Daarna, van 26 mei 1916 tot 12 maart 1917, was Ettema volontair op de zuivelfabriek in Zeddam. Hij woonde toen in Hotel en Stalhouderij G.J. Snelting aan de Bovendorpsstraat. Miedema, die toen nog niet getrouwd was, woonde daar ook. Na zijn stageperiode ging Ettema terug naar Wisch. Daar verliezen we hem uit het oog tot zijn komst op 3 augustus 1921 uit Denekamp. Hij nam toen zijn intrek bij Miedema, die inmiddels getrouwd was, en werd waarschijnlijk toen of kort daarna adjunct-directeur.
Ettema bleef bijna zeven jaar bij Miedema wonen, tot hij op 20 maart 1928 in de kost ging bij de familie Berentsen aan de 's-Heerenbergseweg in Zeddam. Hij had daar twee kamers op de begane grond in het voorhuis, maar hij heeft er maar een jaar gewoond.
In oktober 1928 werd bij Berentsen het derde kind geboren, en het uitzicht op nog meer gezinsuitbreiding kan Ettema ertoe genoopt hebben naar andere woonruimte om te zien. In ieder geval is hij al op 15 maart 1929 verhuisd naar de familie Taken aan de Benedendorpsstraat 41. Taken en Berentsen waren allebei varkenshandelaar, en wellicht is Ettema's verhuizing daardoor tot stand gekomen. Anderzijds kende iedereen iedereen in het Zeddam van die tijd, zodat het niet moeilijk geweest kan zijn een kosthuis te vinden.
Berentsens oudste zoon Antoon, geboren in 1927, kan zich Ettema uiteraard niet herinneren uit de tijd dat die bij hem thuis in de kost was, maar hij kent hem wel uit latere jaren. In december 2009 vertelde hij dat Ettema in de oorlog bij hem thuis kwam om er te telefoneren. Hij was een vierkante, stevige man met kort, rechtopstaand haar en een snorretje.
Al in de jaren twintig hadden ze bij Berentsen telefoon gehad, maar toen Ettema verhuisde, is die opgezegd. Mogelijk was die telefoon er voor Ettema; hij was immers adjunct-directeur. Later, toen Berentsen voor de PTT telegrammen in het bestelrayon Zeddam ging bezorgen, kwam er weer telefoon. Aanvankelijk was die alleen om gebeld te worden (in verband met de telegrammen), maar vanaf een zeker moment ook om zelf te bellen. Toen kwam Ettema weer geregeld langs om te telefoneren; in ieder geval in de oorlogsjaren. Hij betaalde daar ook netjes voor. Het is nog onduidelijk waarom hij niet op de zuivelfabriek of bij Taken belde. Misschien was er in de oorlog geen telefoon meer op de fabriek, maar Taken had toen wel telefoon. Hoe het ook zij, Ettema had een uitgebreide kennissenkring, en misschien belde hij zelfs weleens naar zijn broer in Düsseldorf. Wie weet gebruikte hij de telefoon ook bij zijn verzetswerk (zie hieronder).
Bij Taken zou Ettema vijftien jaar in de kost zijn. Als hij naar zijn eigen kamer ging, moesten de kinderen Taken netjes gaan staan en zeggen: "Dag mijnheer Ettema", herinnerde Lies Hebing-Taken (geboren in 1926) zich in 2009. Zij wist ook te vertellen dat Ettema altijd een zegelring droeg, en dat hij een aantal schilderijen had, die in de oorlog in verschillende huizen verstopt waren.
Het was aan Ettema niet te horen dat hij een Duitse Fries was; hij sprak, althans naar Zeddamse begrippen, zuiver Nederlands. Een restant Duits was alleen te horen als de familie Taken aan tafel zat als Ettema binnenkwam. Hij zei dan steevast Mahlzeit!.
Ettema was lid van een Zeddamse kaartclub. Als de club bij de familie Lukkezen aan de Vinkwijkseweg bijeenkwam, moest de kleine Jan de kaarters altijd een hand geven voor hij ging slapen. Dan ging hij steevast eerst naar Ettema, want die had altijd een rol snoep voor hem.
De Tweede Wereldoorlog
Duikhoofd bij de LO
In Zeddam richtte Ettema samen met een aantal vrienden, waaronder Antoon Helmes, een verzetsgroep op ter ondersteuning van onderduikers, die vanaf 1943 deel uitmaakte van de Groep Cappetti, en daarmee van Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO). Zij verzorgden voedsel en bonkaarten voor onderduikers, die vooral verkregen werden door overvallen op distributiekantoren. De groep regelde ook valse papieren, stempels en distributiestamkaarten.
Gearresteerd en afgevoerd
Met Pinksteren 1944, in de nacht van 27 op 28 mei, werd een groot aantal leden van de Groep Cappetti gearresteerd door de Duitse Sicherheitsdienst (SD). Daarbij werd belastend materiaal in beslag genomen, waaruit de SD naar alle waarschijnlijkheid heeft kunnen afleiden dat Ettema het Zeddamse duikhoofd van de LO was. Ruim twee weken laten, op 14 juni, werd hij gearresteerd. Hij werd eerst naar Arnhem overgebracht en van daar op 27 juni doorgestuurd naar Kamp Amersfoort. Dit kamp, dat officieel "Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort" (PDL Amersfoort) heette, was een belangrijke verzamelplaats voor gevangenen van de SD. Op of rond de dag van Ettema's arrestatie werden in omliggende plaatsen nog meer verzetslieden opgepakt.
In Kamp Amersfoort heeft Ettema de Zeddammer Tonny Pas ontmoet, die begin september 1944 was opgepakt. Zij waren er in dezelfde afdeling tewerkgesteld. Of zij later in Duitsland ook nog samen zijn geweest, is niet bekend.
Het duikhoofd van de LO in Silvolde (gemeente Wisch) was Rein Miedema, een neef (oomzegger) van Ettema's baas Gerrit Miedema. Dit kan toeval zijn, maar zij hadden natuurlijk al voor de oorlog contact door hun Friese afkomst en band met de zuivelindustrie.
Na zijn gevangenneming moest Ettema een contactadres opgeven. Dit was: D. Minnema, Rijksweg 290, Swalmen. D. Minnema was waarschijnlijk een zoon van zijn zus Cecilia (Sijke) en haar man Sjoerd Minnema. Laatste genoemde overleed juist in die dagen (op 4 augustus 1944) in Swalmen. Dit kan betekenen, dat Ettema geen naaste familie had in Nederland. In ieder geval zijn broer woonde toen in Düsseldorf, en mogelijk ook zijn zussen, voor zover die nog in leven waren (zijn zus Sijke was al in 1923 in Düsseldorf overleden).
Ettema was een van de 1439 gevangenen die op 11 oktober 1944 vanuit Amersfoort op transport werden gezet naar het concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. Onder hen waren 602 mannen die op 1 oktober bij de razzia in Putten waren opgepakt. In Neuengamme stonden de gevangenen aan zware ontberingen bloot. Voeding en medische zorg waren er onvoldoende, net zoals hygiëne, kleding en huisvesting. Maar bovenal moesten ze zware lichamelijke arbeid verrichten, waarbij zij doorlopend door hun bewakers werden mishandeld en vernederd. Veel gevangenen hebben dit niet overleefd, en zo is ook Ettema op 11 januari 1945 overleden. Het is bizar dat het Nazi-systeem lijsten met sterfdata en doodsoorzaken van gevangenen heeft bijgehouden. Bij Ettema (gevangenennummer 56199) staat vermeld "cardiale insufficiëntie". Zijn hart had het begeven. We kunnen echter gevoeglijk aannemen, dat deze term de doodsoorzaak maar ten dele dekt.
De vermelding van Ettema op blz. 824 in de Erelijst van gevallenen 1940-1945
Ettema werd in Neuengamme gecremeerd en heeft geen aanwijsbaar graf. Hij staat nu vermeld in Gedenkboek 34 van de Oorlogsgravenstichting. Hierin staan 2.455 Nederlanders vermeld die in Neuengamme zijn omgekomen en geen graf hebben. Verder staat zijn naam op het oorlogsmonument in Zeddam en in de Erelijst van gevallenen 1940-1945.
Na de oorlog is zijn broer Medardus uit Düsseldorf naar Zeddam gekomen om kleren van Ettema op te halen. Dat was witte kleding uit de zuivelfabriek. Misschien konden daar kleren van gemaakt worden voor zijn kinderen. De familie Taken heeft toen alle foto's die ze van Ettema had, aan broer Medardus meegegeven.
In het Kerkblad voor Bergh van vrijdag 14 september 1945 stonden twee overlijdensadvertenties voor Ettema; een van de directeur en het personeel van de zuivelfabriek in Zeddam, en een van Antoon Helmes in zijn hoedanigheid van voorzitter van de G.O.I.W. Bergh (Gemeenschap Oud-Illlegale Werkers).
In Zeddam is een straat naar hem genoemd.
Niet lang na de oorlog werd in het gebouw van de Federatie van Nederlandse Zuivelverenigingen in Den Haag een gedenkplaat onthuld met de namen van 89 bestuursleden en leden van aangesloten coöperatieve zuivelfabrieken, die tijdens de bezetting waren omgekomen. Op deze gedenkplaat staat ook de naam van Ettema.
Dominicus Ettema.
Archiefmateriaal
Onderstaande galerij toont documenten die verband houden met Ettema's gevangenschap en overlijden.
De nummers 1 t/m 6 zijn documenten die Annemiek Littlejohn van de Stichting Hart voor Kamp Amersfoort heeft gevonden in de administratie van Kamp Amersfoort, die bewaard wordt in het archief van de International Tracing Service in het Duitse Bad Arolsen. De Heemkundekring Bergh wil haar op deze plaats hartelijk danken voor het beschikbaar stellen van scans van deze documenten.
De nummers 7 en 8 zijn documenten uit het Gemeentearchief Bergh. Ze zijn gedateerd op 14 en 26 oktober 1950 en betreffen de overbrenging van Ettema's stoffelijk overschot naar Nederland. Blijkbaar wisten de Nederlandse instanties ruim vijf jaar na de oorlog nog niet dat Ettema na zijn dood gecremeerd was.
De documenten (klik op de afbeeldingen hieronder voor een vergroting) zijn de volgende.
1.De Umschlag waarin de documenten bewaard worden, is een enveloppe waarop de aanwezige documenten, hun aard en hun aantal zijn aangegeven. De enveloppe is na de oorlog in Bad Arolsen gemaakt.
2.Zijn Häftlingspersonalkarte, een stamkaart met zijn persoonsgegevens en verder onder andere de reden van zijn arrestatie (illegale Betätigung), zijn gevangenennummer (700) en de data van aankomst en vertrek in Kamp Amersfoort. Volgens de kaart is hij op 11 oktober 1944 vrijgelaten (entlassen), terwijl hij overgebracht (überführt) werd naar KLN, Konzentrationslager Neuengamme, maar dit woordgebruik is bij alle gevangenen zo.
3.Zijn Geltverwaltungskarte, de kaart van de "bank" in Kamp Amersfoort. Hieruit blijkt dat hij bij aankomst fl. 17,79 bij zich had. Eens per maand mochten de gevangenen geld ontvangen van familie. Dit is de bijschrijving op 24 augustus. Waaraan hij daags tevoren 16 gulden en op 17 september één gulden heeft besteed, of heeft moeten besteden, is niet bekend.
4.De Transportkarte waarmee hij op 11 oktober 1944 (zie stamkaart) op transport gesteld is naar Neuengamme. De datum 9 oktober die op de transportkaart staat, komt op honderden kaarten voor. Mogelijk was er voor die dag een transport gepland, maar is het uiteindelijk 11 oktober geworden.
5.Het is merkwaardig dat er in Ettema's enveloppe nóg twee transportkaarten zitten. Al op 9 september zou hij naar Witten (in het Ruhrgebied) zijn vertrokken, maar dat is dan om een of andere reden niet doorgegaan. De derde transportkaart, gedateerd op 9 oktober, kan een duplicaat zijn van de kaart voor Neuengamme, dat een stadsdeel is van Hamburg.
6.De achterkant (het achterschutblad) van Ettema's dossier.
7.Brief van de Dienst van Identificatie en Berging van 14 oktober 1950 aan de burgemeester van Bergh waarin om inlichtingen over Ettema wordt gevraagd.
8.Het antwoord van de burgemeester van 26 oktober 1950 op de brief van de Dienst van Identificatie en Berging.