Jan Albertus Cleton

Powered by vir2biz

Persoonsgegevens

VoornaamJan Albertus
InitialenJ.A.
AchternaamCleton
GeslachtMan
Geboren15-12-1913 in Rotterdam.

Gearresteerd doorNederl.politie
Reden arrestatieonderduiker
Gearresteerd inApeldoorn

 

Neuengamme

Aangekomen op23-03-1943
VervoermiddelTrein
Vanaf plaatsVught

Detentiegeschiedenis

Amersfoort,
Scheveningen,
Vught, tot 20-03-1943

Transporten

16-06-1944 naar Natzweiler (Uiteindelijk lot: Teruggekeerd)
05-07-1944 ongeveer naar Erzingen (Uiteindelijk lot: Lager-oudste, teruggekeerd)
1945-vroege voorjaar naar Allach (Uiteindelijk lot: Teruggekeerd)

Kampen

Neuengamme

Ingezonden verhalen over Jan Albertus Cleton

Geschreven door Beheerder Digitaal Monument Neuengamme op 01-11-2017


Trots op mijn vader

Door Jan Cornelis Cleton

Mijn vader werd op 15 december 1913 geboren in Rotterdam als zoon van Willem Johannes Cleton en Maria Nieuwstraten. Hij kreeg de namen Jan Albertus mee.
Zijn vader, eigenaar van een schildersbedrijf met een tiental personeelsleden, was alcoholist en de kleine Jan groeide samen met zijn twee zusjes op in een gezin waar de conflicten veelvuldig tot een uitbarsting kwamen. Na de echtscheiding van zijn ouders werd de puber Jan lid van de Jongelieden Geheelonthoudersbond. Zijn moeder van de volwassenenafdeling. Moeder verhuisde met de kinderen naar Apeldoorn. De overstap naar de socialistische beweging was in die tijd heel klein (veel sociaal-democraten en communisten zaten in beide organisaties) en aldus geschiedde. Moeder en zoon werden lid van de CPN en werden actief binnen deze partij. Zoals ook later de oudste zus van Jan, Riet. Jan trouwde in 1935 met Willempje Magendans. Zij kregen in totaal vier zoons, waarvan de twee oudsten, Tom en Ruud, geboren werden in 1935 en 1940. Jan ging in het communistische verzet, evenals zijn zwager (de man van zijn zus Riet), Jan Cornelis Endeveld. Zo ook Henk van Luttikhuizen, die deel uitmaakte van de groep waar Jan Endeveld de leiding over had.
Tot zover de inleiding, voor zover relevant, naar het persoonlijke verhaal van mijn vader. dat uiteindelijk in 1985 in “Enkelen van de 55 miljoen miljoen” geplaatst werd. Dit nog steeds bij de AFVN verkrijgbare boekje werd uitgegeven ter gelegenheid van 40 jaar bevrijding en werd samengesteld door Alie van Luttikhuizen-de Vries uit "herinneringen aan en van gewone mensen” gepubliceerd in De Anti-Fascist vóór 5 mei 1985.

HERINNERINGEN VAN

Jan Albertus Cleton

NEUENGAMME
DE WEG ER NAAR TOE

“In februari 1942 ben ik, na een onderduikperiode van 10 maanden, gearresteerd. Vanuit het politiebureau in Apeldoorn ondernam ik een bijna geslaagde vluchtpoging. Over hekken en door hagen kwam ik terecht in de tuin van een villa in de parkenbuurt. Bliksemsnel verstopte ik me in het kolenhok; ontsnapt meende ik. Een Apeldoornse agent had me echter te dicht op de hielen gezeten en haalde me er uit. Daar stonden we, samen in die donkere tuin en ik probeerde: ‘Laat me gaan, ik krijg de kogel, je bent toch ook een Nederlander.’ ‘Ik heb geen zin mijn baantje te verliezen’, was zijn antwoord.”
“In Arnhem, bij de Sicherheitsdienst, werd het verhoor geleid door Beckers, chef van de SD. Als hoofdaanklacht gold de revolver die ik bij mijn arrestatie op zak had, daarnaast het drukken en verspreiden van illegale lectuur, waarvan ze een koffer vol bewijsmateriaal hadden. In de gevangenis op het Wolvenplein te Utrecht wachtte ik op mijn proces, dat gehouden werd voor het ‘Sondergericht’ in Den Haag, af. Met nog een gevangene werd ik door twee marechaussees overgebracht. Op het station in Utrecht werden ons de boeien afgedaan. De wachtmeester nam me iets apart en zei: ‘Cleton, als je weg kunt komen, ga je gang maar.’ Ik was stomverbaasd en besloot nog even af te wachten. In de trein hadden we een lang gesprek. Hij had enkele maanden tevoren ook iemand laten vluchten en ik vond dat ik hem niet in gevaar mocht brengen, hoewel wij het erover eens waren dat op verboden wapenbezit de doodstraf stond.”
“In Den Haag moesten we wachten aan de achterzijde van het

gerechtsgebouw, het was een laag gedeelte, de ramen stonden open. Nogmaals bood de wachtmeester aan: ‘Cleton, je hebt nog de gelegenheid.’ Ik durfde hem er niet aan te wagen. Naar ik gehoord heb is hij een jaar later gefusilleerd. Hij kwam uit Bilthoven. Eén minuut voor de zitting kwam er een Duitse verdediger bij me. De Officier las de aanklacht voor. Bij zijn arrestatie een revolver op zak, zoals ze aanvoerden een dum-dum wapen. Ik verklaarde dat ik daar niets van wist, ik was niet in militaire dienst geweest. Volgens mij waren dum-dum kogels ingekerfde kogels. Er werd me verteld dat mijn wapen geschikt was voor loden kogels die, zodra ze een bot raakten, uiteensloegen. Spontaan kwam mijn nooit overlegde antwoord; ‘Nou, daar weet ik niets van, het wapen wilde helemaal niet schieten.’ Mijn leugen veroorzaakte een gegons door de rechtszaal. Beckers verschoot van kleur, hij had het wapen kennelijk niet gekeurd. Een wapendeskundige, een Rijksduitser, werd opgeroepen. De hele staf, inclusief mijn verdediger, daalde af naar de kelder om de schietproef te aanschouwen. Hoe het de man gelukt is, ik weet het niet, maar de revolver ketste. Terug in de rechtszaal vloog de wachtmeester me van blijdschap om de hals. Ik duwde hem terug en fluisterde: ‘Weet wat je doet.’ Het proces ging verder over de illegale lectuur, het bewijsmateriaal was nog in Arnhem. Er werd een nieuw onderzoek gelast, dat is blijkbaar nooit afgerond, want als Nacht- und Nebel-gevangene ging in ik via Scheveningen, Amersfoort en Vught naar Neuengamme. 20 Maart 1943 vertrokken we met een groep van naar ik meen 47 gevangenen uit Vught. De nacht brachten we door in de gevangenis van Herne. Daar werd de groep gesplitst. Met 21 man kwam ik op 21 maart 1943 in Neuengamme aan. Ik kreeg nummer 19022.”

KRANKENREVIER

“De eerste 14 dagen werkte ik aan de bouw van een gewerenfabriek die daar gesticht werd. Ik ging veel om met Klaas Donselaar en Bernard Hemmer. De eerste werkte bij Fokker, Hemmer was na de oorlog wethouder in Tubbergen. Die kameraden hebben nog een grote daad van sabotage gepleegd. Toen de machines in de fabriek geïnstalleerd moesten worden, zijn zij in de wagon gegaan en hebben twee onmisbare transformatoren onklaar gemaakt. Ze konden niet ter plaatse gerepareerd worden en moesten terug naar Hamburg. Daar vond net dat zware fosforbombardement plaats en zodoende was door deze sabotagedaad de opening van de fabriek 3 maanden uitgesteld.”
“Na 14 dagen werken (zoveel mogelijk afbreken) in de fabriek kreeg ik een verzwering boven op mijn voet en werd opgenomen in het revier. Enkele dagen later kon ik al wat rondscharrelen en een paar weken hielp ik de verpleger. Bij terugkomst in het block kreeg ik de opdracht me te melden bij dokter Morris (Maurycy) Mittelstaedt. Deze Poolse dokter nam me weer op, moffelde me een paar dagen weg en daarna werd ik ingezet als verpleger. Morris Mittelstaedt kreeg zijn opdrachten weer van een Belgische advocaat, André Mandrycks (omgekomen op de Cap Arcona). Van hem kwamen alle opdrachten voor het verruilen van ter dood veroordeelden en van de Politiek Commissarissen onder de Sovjetgevangenen die ook onherroepelijk ten dode waren opgeschreven. Stierf iemand die in het plan paste, dan werd de levende dood gemeld en kreeg hij het nummer en de antecedenten van de gestorvene. Na een paar dagen ging hij het kamp in. Daar zorgde weer een andere organisatie voor. Ook niet zo gemakkelijk, hij mocht natuurlijk geen vrienden van de gestorvene tegen het lijf lopen. Als het mogelijk was werd overplaatsing naar een ander kamp bewerkstelligd. In veel gevallen kreeg de familie van hem het doodsbericht thuis. In de 15 maanden dat ik in het revier heb gewerkt zijn er toch zeker 200 mensen omgeruild. Dag en nacht was je bezig met de patiënten. In het begin sliep ik ook op de zaal met de zwaarste tuberculosepatiënten en hielp zoveel mogelijk de stervenden.



Een kleine Duitse arts, een pittige man, heeft me vaak voorgehouden dat ik gek was om in het revier te blijven werken. Zelf werd hij slachtoffer van zijn werk. Een Poolse longspecialist, Kowalsky, was uiterst voorzichtig met besmetting. Hij onderzocht de mensen wel goed, maar nam de grootst mogelijke voorzorgsmaatregelen. Hij stierf aan t.b.c. Nog een andere Poolse arts, een grote kerel, stapte eens ongemerkt voor het doorlichtscherm. Plotseling klonk er een huiveringwekkende lach door de donkere ruimte. De rillingen liepen ons over de rug. Toen drong het tot ons door, de dokter had geconstateerd dat hij besmet was. Ook hij stierf.”
“De röntgenoloog Hans Wiert droeg een omgekeerde groene driehoek (winkel), dat waren gevangenen ‘ter bescherming van zichzelf’. Hij was arts geweest in Regensburg, in een soort abortuskliniek. Degene die de leiding had over de jodenvervolging maakte nogal eens een jodin zwanger, Hans Wiert moest ze aborteren. Twee maal had hij dat gedaan en toen geweigerd. Hij was veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf. Nadat hij die had uitgezeten kwam hij in het kamp. Het was een geweldige kerel, de jongens hebben veel steun aan hem gehad.”
“Op de t.b.c.-zaal was geen SS-controle, in de andere zalen weinig. Als ik ‘s morgens meldde: ‘Block 2, belegt mit 472 Häftlinge, wovon 56 scheisserei Kranken’, maakten ze meteen rechtsomkeert. Soms kwamen van die standaardartsen naar de zieken kijken. De patiënten moesten hun kaart voor zich houden. De doktoren raakten de mensen met geen vinger aan. Van de verplegers werd iedere drie maanden bloed afgetapt en opgestuurd naar Berlijn. Dat was natuurlijk ter bescherming van de SS-ers waarmee je in contact kwam. Alleen Utah, de Lagerkapo, kwam in het voorportaal kijken. Dat was al beroerd genoeg, iedere morgen tussen negen en half tien werd ik door hem van de ene naar de andere hoek geranseld. Hij was een oermens, een beroepsbokser. Hij had een verschrikkelijke hekel aan Hollanders en dus was ik altijd de klos. De enige was ik trouwens niet. Hij heeft eens twee mensen zo hard met de koppen tegen elkaar geslagen dat beiden bewusteloos waren.


Hij was een sadist. Naar ik vernomen heb, heeft hij na de oorlog op zijn knieën om genade gesmeekt. Tevergeefs.”
“In Neuengamme werd de laatste tijd dat ik er was ook wel geëxperimenteerd. Het gebeurde in revier 4 door een prof. uit Berlijn. Je kreeg niemand van die afdeling te spreken.”
“Een kamp vergde natuurlijk een geweldige organisatie. De gevangene die bijv. de leiding had over de arbeidscommando’s was een uitzonderlijke figuur. Voor 12.000 man regelde hij alles. In Neuengamme hebben ze de leiding van het kamp eens drie maanden in handen van de beroepsmisdadigers gelegd. Dat werd een chaos. De politieken werkten natuurlijk zoveel mogelijk tegen, ieder diefstalletje door de misdadigers werd gemeld, alles liep fout. Noodgedwongen moesten ze de leiding weer aan de politieken geven. Dat betekende voor velen de redding. Vrouwen waren er tijdens mijn periode niet in Neuengamme. Toch zijn er wel vrouwen vergast. Die zaten tussen de Hamburgse burgers die na het fosforbombardement geplunderd hadden. Ze gingen zo de gaskamer in en later lagen de lijken buiten. Dat was maar korte tijd, spoedig werden kisten aangevoerd. Ze werden in het crematorium verbrand.”
“Het hoofd van de ontluizingsafdeling van de gaskamer, een Duitse communist, heeft eens een grote hond van de rapportenführer naar binnen gelokt. Vier dagen hebben ze naar het beest lopen zoeken, daarna werd het dier geslacht. Ook ik kreeg een stukje mee, het smaakte voortreffelijk. Zo ging dat. Een blockoudste of een andere lagerfunctionaris wilde ook nog wel eens een kat houden. Het lukte nooit langer dan een paar dagen, dan was het beest opgegeten.”
“Op 11 juni 1944, na de invasie, moest ook ik naar Natzweiler, het vernietigingskamp voor NN-gevangenen. Een Duitse arts probeerde mij in Neuengamme te houden. ‘Gehen Sie in die Wehrmacht.’ stelde hij voor. Ik weigerde en zei: ‘Niemals; ich bin Hollander, dann lieber kaputt.’ Dat laatste verwachtte iedereen. Natzweiler betekende de dood. We hoorden dat 8 van de 15 blocken als revier waren ingericht. Louis de Visser (voorzitter van de CPN en mede politiek gevangene) zei bij zijn afscheid: ‘Jongen, het spijt me wel, je zult nu wel nooit meer terugkomen.’ Hij gaf me een brief mee voor de politieker die de leiding zou hebben over de arbeidscommando’s.” (Louis de Visser kwam om het leven op de Cap Arcona.)

ERZINGEN

“In Natzweiler aangekomen gaf ik de brief aan de politieke leider, daaraan is het te danken geweest dat ik na drie en een halve week Natzweiler, naar Erzingen ging als Lager-oudste met 240 man.”
“Aan de spoorlijn Tübingen-Rottweil, ten zuiden van Stuttgart, lagen 10 werklagers. Uit de leisteen moest benzine gemaakt worden, daarom is o.a. het kamp Erzingen uit de grond gestampt. De stadsarchitect van Antwerpen, Julian Lievevrouw, gevangene nr. 17413, moest de opgravingen in tekening brengen. Van allerlei fossielen werden er opgegraven. Er werd zoveel opgegraven dat hij het alleen niet af kon. Van Dortmergen, een ander buiten-lager, werd toen Izaak Wirschup gehaald, een jongeman van 25 jaar uit Litouwen. Ik heb nog nooit iemand gezien die zo onder de luis zat. Dagenlang zijn we er mee bezig geweest, we hebben zijn kleren gekookt en gekookt en na een dag wemelden ze weer. Izaak was een fantastische kerel die geweldig kon tekenen. Zijn vrouw en kind waren voor zijn ogen doodgeschoten. De vrouw stond met haar kind op de arm, dat werd eerst doodgeschoten en toen zij zelf. Izaak werd afgevoerd. Hij heeft de oorlog overleefd. Eerst had hij nog plannen om mee naar Holland te gaan, thuis zou hij niets meer vinden, maar tenslotte trok zijn vaderland hem toch te hard.”
“Eén van de taken in Erzingen was spoorlijnen aanleggen, aftakkingen van de lijn Rottweil-Balingen naar de fabrieken. Dat was vooral bij vorst een vreselijk karwei. Ze gebruikten ijzeren haken om de rails op te tillen. Je kan je voorstellen wat er gebeurde bij dertig graden vorst. Ze probeerden zoveel mogelijk hun jasjes van het zebrapak tussen vel en ijzer te houden. Handschoenen hadden ze niet. Het is te begrijpen hoe zo’n commando ‘s avonds in het kamp terugkwam, doodop, zelfs te moe om nog een hap te eten, vielen ze in hun kribben.


Op een keer na zo’n zware dag om een uur of 10 een geschreeuw van kampcommandant Oles: ‘Wo ist der Jan.’ Ik meldde me, hij wimpelde dat weg en brulde: ‘Commando heraus.’ Er was een trein van 20 wagons aangekomen en die moest gelost worden en de volgende morgen weer leeg vertrekken. Ik zeg tegen de commandant: ‘Niks commando heraus. Sind Sie verrückt?’ Met zijn vuist kwam hij op me af, vlak voor mijn gezicht kwam hij tot stilstand. Hij vroeg me of ik hem ‘kaputt’ wilde hebben, hij moest ook zorgen dat het klaar kwam. Hij schold en ging tekeer. Sussend zei ik: ‘Commandoführer laat mij dat nou regelen. Het keuken-bekledings- en blockcommando treden aan en zij gaan die wagons lossen.’ ‘Wie is dan kapo?’ ‘Dat ben ik.’ Ik mocht in geen geval mee, want als het de volgende morgen niet klaar was, werd ik doodgeschoten.”
“‘Laat mij nou maar begaan.’ ‘Schnell.’ Het frisse commando begreep dat ze in moesten vallen, de werkers van die dag zouden onmogelijk de wagons leeg kunnen krijgen Zij rukten uit. Van slapen kwam er niet veel. Om vier uur hoor ik lawaai, wat zou er nou weer zijn. Ik naar buiten en daar kwamen ze aan in de vriesnacht. Volledig uitgeput, op hun knieën. De lichten aan, zelfs het grote licht beschijnt het binnenmarcheren. De SS-officieren komen op het lawaai af, ook de commandant. ‘Wat maken ze nu?’ ‘Ze zijn klaar.’ ‘Sie sind verrückt.’ ‘Kom maar mee’. We lopen naar de groep. ‘Sind sie fertig?’ ‘Wir sind fertig.’ Jongen, jongen, wat een moment. Meteen heb ik van de situatie gebruik gemaakt. Ik wist helemaal niet of er handschoenen in de voorraadkamer waren, alles was afgesloten, alleen de commandant had de sleutels. Die zocht de warmte weer op en wij sloegen een luik uit de voorraadkamer.

Stapels handschoenen. Ieder kreeg een paar met het parool: ‘Morgen op je werk pas aandoen.’ De slechtst gekleden kregen een beter pak. Natuurlijk heeft de commandant het later wel gezien, maar hij heeft er nooit wat van gezegd. Vooral die handschoenen was een enorme vooruitgang. Ik had wel gebruik gemaakt van het juiste moment, maar ‘s morgens stond ik te bibberen op de appèlplaats. Als het verkeerd ging, schoten ze je kapot.”
“Zo had je van die uitschieters. We hebben daar ook kerstmis 1944 gevierd. We moesten er om bedelen, maar Weihnachten was voor die Moffen iets om een beetje sentimenteel te zijn. Er gingen er veel met verlof, er was een kleinere wacht, het was anders. We mochten een feestje bouwen. We kwamen bij elkaar, er was werkelijk een gezellige stemming. Het toneelstuk zou net beginnen en daar komt de commandant binnenstappen. Het drukte de stemming aanmerkelijk, enfin het eerste stuk werd opgevoerd en toen wisten we niet wat we hoorden, de commandant gaf opdracht om van alles uit de keuken te halen. Hij heeft de hele avond getrakteerd.
Later kregen alle commandanten van de buiten-lagers opdracht om samen te komen in Dautmergen. Doorgestoken kaart natuurlijk, want ieder kamp kreeg op dat moment controle. Er kwam een delegatie van 22 man onder commando van Oswald PohI. Alles werd geïnspecteerd. Ook de kledingkamer; hiervoor zat ik nog het meest in angst, we hadden daar onder de grond radio’s. Als je goed keek kon je wel een luik zien, maar er lagen wat spullen op en men keek slechts vluchtig rond. Gelukkig ging dat goed.”
“Pohl kwam juist uit de kledingkamer en daar gaat me ineens een big te keer. De beul vliegt naar voren. Wat is het geval? Zo’n big is ontsnapt aan de zorgen van Arie Grim, hij was zwijnenkapo bij ons, hij moest varkens mesten voor de SS. De big vliegt in het hok van de bloedhond van de honden-führer. Die beesten waren er op afgericht om een gevangene die ze moesten pakken, gelijk te verscheuren. Maar Arie Grim, eerst een mager kereltje, maar door het eten van de SS dat terugkwam voor de honden, zo dik dat hij haast het hondenhok niet in kon, wrong zich met geweld naar binnen. De big moest gered worden. Pohl kreeg zowat een beroerte bij het zien van dat tafereel. Ik heb nog nooit zoiets meegemaakt, het was net een vuurbal die ontplofte. De grote kerel dook op het hok af. Arie Grim kreeg een paar opdonders, maar kwam er verder goed af. De honden-führer moest komen. Die heeft hij zowat doodgeslagen en getrapt. Het bloed liep de man uit neus en oren. Het was een grote consternatie.”

“Er is uit Erzingen geen dode naar het crematorium in Natzweiler gegaan zoals de opdracht was. Ze werden ergens, waar weet ik niet, begraven. Om er enkele te noemen: de Belgen Marinus Speksnijder, Marcel Groenvoet, Jan Koppenollen, gestorven resp. 22-8-44/ 30-11-44/ 23-1-45. De Fransen Gerhard Cugen en Paulin Vanust, gestorven resp. 6-11-44 en 19-3-45. De enige gestorven Hollander die in het door mij bijgehouden Häftlingsbestandsbuch staat: Cor Haarschol Keerweed, beambte, geb. 22-07-04, gestorven 25-9-44, nr. 5596.”

“In Erzingen werd veel georganiseerd, verschillende malen moesten er jongens bij burgers in het dorp gaan werken en dat gaf natuurlijk allerlei mogelijkheden. Ibe Feitsma had een geheime zender gebouwd en ook die radio’s waar ik eerder over sprak waren eigenbouw. Er waren ook verschillende Fransen die daar aan werkten. Naast ons kamp zat de organisatie TODT (OT). Hadden ze een radio kapot, dan werd er overleg gepleegd met de commandant en in het kamp moesten de deskundigen het ding repareren. De helft van de onderdelen werd er dan uitgesloopt. Ze gingen wel spelend terug, maar wij hadden de beste radio’s. Ze maakten wel isolatoren van aardewerk van bordjes. Met onze radio’s konden we de hele wereld beluisteren. Iedere landstaal klonk in het kamp, de hele dag werd er geluisterd. We waren beter op de hoogte dan de SS. Dat was trouwens in ieder kamp zo. Daar was ik niet zo nauw bij dat deel van het verzet betrokken, maar overal waren de juiste berichten.”




“In het vroege voorjaar van ‘45 werd Erzingen ontruimd. Nergens was plaats voor ons tot we in het buiten-lager van Dachau, AlIach werden opgenomen. Daar heb ik de band van lager-oudste van mijn arm gedaan. Ik heb veel in het revier geholpen, vooral na de bevrijding. Daar zijn er wat gestorven aan typhus en diarree, 5-hoog lagen de lijken om en om opgestapeld tegen het revier. De Sovjetlegers waren 60 km van ons vandaan gestopt met de opmars. Achter ons lagen de Duitsers en vóór ons de Amerikanen. De beschieting begon. Het eerste salvo van de Amerikanen kwam midden in het vrouwenblock terecht. Ik zat van top tot teen onder het bloed van de gewonden. We hebben alle lichten ontstoken, aan de SS hadden we lak, daar waren er al heel wat van gevlucht. De Duitsers zaten met luchtafweer, maar dat richtten ze op de Amerikanen. In het kamp waren 150

geweren en 2 mitrailleurs. Daarmee hebben de gevangenen de Duitsers verjaagd. We hadden toen 5 dagen en nachten onder vuur gelegen, het was een chaos. Voedsel was niet aangevoerd, na de beschieting deden de gevangenen dan ook een aanval op de BMW-fabrieken die vol blikken vlees zaten, met duizenden blikken kwamen ze het kamp binnenrijden. Er was geen houden aan, het was niet te keren. Ze aten zich dood. Je glibberde door het kamp van de uitwerpselen. Gelukkig stopte de hele droge biscuit van de Amerikanen nog wat. Hollanders waren er niet zoveel bij, maar zeker 2000 mensen zijn nog doodgegaan door dat voedsel.”

J.A. Cleton




Tot zover het verhaal dat mijn vader vele jaren later aan Alie van Luttikhuizen vertelde. Hieronder ga ik verder met hetgeen ik graag ter aanvulling kwijt wil:

Na de oorlog ging mijn vader, na zijn werk dat nodig was om het karige stukje brood op tafel te brengen, heel hard voor zijn communistische idealen aan het werk. Hij werd enige jaren lid van de Apeldoornse gemeenteraad voor de CPN en in 1948 werd ik in het Apeldoonse partijkantoor, ondertussen woonhuis van mijn ouders, geboren en kreeg de namen Jan Cornelis (vernoemd naar de man van zijn zus Riet, die in 1943 als communistisch verzetsstrijder in Woudenberg gefusilleerd was). Vanaf dat moment werd mijn vader “Bert” genoemd, om te voorkomen dat ik ten eeuwige dage “Jantje” zou blijven. Ik groeide op tussen de portretten van Marx, Engels, Lenin en Stalin. Mijn vader was zo vaak en zo veel voor zijn idealen op pad dat het voor mij een feest was als ik door ‘pappa’ naar bed gebracht werd.
Zo kan ik me ook nog goed herinneren dat ik in 1956, zes jaar oud, samen met mijn ½ jaar oude broertje bij mijn oma ondergebracht werd omdat ons huis door opgehitste jongeren belegerd werd, i.v.m. de Hongaarse opstand en het ingrijpen daarin van het Warschau-pact. Mijn vader verdedigde, samen met mijn oudere broers en verschillende kameraden, het communistische bastion dat ook mijn thuis was.
In 1963 scheidden, na een huwelijk van 26 jaar, mijn ouders. Beiden gingen ze verder met een kameraad (die zijn/haar sporen verdiend had in de beweging) en haalden ten tweede male een 25-jarig huwelijksfeest. In die tussentijd werden zij beide onderscheiden met het Verzetsherdenkingskruis. Zo ook mijn stiefmoeder. Mijn vader stierf in 1992 op 78-jarige leeftijd en mijn moeder na jaren van (gelukkig snel intredende) dementie in 1998.

Waarom zo trots op mijn vader?
Na de dood van mijn vader, kwam ik pas echt in aanraking met zijn werkelijke ‘oorlogsverleden’. Met zijn ‘papieren nalatenschap’ en met mensen die alsnog contact met hem zochten. Toen bleek mij dat één van de belangrijkste dingen die hij voor nabestaanden nagelaten had, het Häftlingsbestandsbuch was dat hij in Erzingen bijgehouden had. Maar vervolgens werd voor mij ook steeds duidelijker dat hij, buiten dat waardevolle boek voor de nabestaanden, ook voor zijn mede-KZ-gevangenen een geweldige steun geweest was. Het belangrijkste vormden daarbij de tekeningen die hij voor zijn 31ste verjaardag in Erzingen gekregen had en de persoonlijke blijken van erkentelijkheid die daarbij hoorden. Lang niet iedere Lager-oudste was populair bij de gevangenen, veelal waren het Grünwinkel, misdadigers, of andersoortige a-socialen, die ook in de kampen terechtkwamen. Mijn vader (en gelukkig een behoorlijk aantal anderen) bleek daar een uitzondering op te zijn. Alleen al daarom ben ik trots op mijn vader.


Gepubliceerd: februari 2007 in De Anti Fascist

Verhaal insturen

U dient ingelogd te zijn om een verhaal in te sturen.

Inloggen

Foto insturen

U dient ingelogd te zijn om een foto in te sturen.

Inloggen

Wijzigingen doorgeven

U dient ingelogd te zijn om een wijziging/opmerking te versturen.

Inloggen