Geschreven door Richard van de Velde beheerder van de website www.oorlogsslachtofferswestbetuwe.nl op 31-10-2019
Als dienstplichtige werd Fier in 1939 gestationeerd bij het 17 Regiment Infanterie.
Fier werkte als knecht op de steenfabriek in Ravenswaaij en later bij de Chamotte-Unie in Geldermalsen.
In februari 1943 vertrok Fier met vele streekgenoten voor de arbeidsinzet naar Duitsland. Hij kwam hier terecht bij de bronsgieterij Hundt und Weber in Siegen. Hij werkte daar met veel Duitsers, zes Nederlanders, w.o. Joost Meijdam uit Haaften, drie Fransen en tachtig Russen. Het werk was zo slecht niet en ook werden ze niet slecht behandeld. Ze hadden de vrijheid om de stad in te gaan en met speciale papieren op bezoek te gaan bij familie of bekenden die ook in Duitsland werkten. Alles ging goed, zolang je maar niet probeerde Duitsland te ontvluchten. Fier wilde weer terug naar Nederland en het lukte hem zelfs om Geldermalsen weer te bereiken. Doordat hij zich onttrok voor verdere arbeidsinzet in Duitsland, dook hij onder bij de familie Brus op de Dwarsstraat A 354 in Geldermalsen. Hij werkte daar bij verzetsman en fietsenmaker Jan van Zee.
Fier werd door een achterbuurjongen verraden en werd op 24 juli 1944, samen met Lambert Brus en de joodse onderduiker Adrie Alvarez-Vega door de Landwacht opgepakt wegens "Kontraktbruch". Fier had toentertijd verkering met Marietje Andernach, die nadat Fier was opgepakt, door verdriet overmand enkele maanden bij de moeder van Lambert inwoonde.
Nadat Fier zes weken in kamp Amersfoort gevangen had gezeten, werd hij op 8 september 1944 naar concentratiekamp Neuengamme getransporteerd.
Op 28 augustus 1944 gaf Hitler het bevel de Duitse Noordzeekust van Nederland tot Denemarken te beveiligen tegen de gevreesde landingen van de geallieerden op de Noordzeekust . Hiervoor werd het verdedigingswerk Friesenwall aangelegd. Dit was een geul van vier meter diep en vijf meter breed met hier en daar bunkers.
Op 25 september 1944 werden hiervoor 1100 gevangenen uit 14 landen, w.o. Fier, van Neuengamme in veewagons op transport gesteld naar Husum Schwesing. Zij werden ondergebracht in een leegstaand barakkenkamp bestemd voor 400 personen aan de spoorlijn Flensburg-Husum in het dorp Husum-Schwesing.
In oktober 1944 kwam er een tweede transport uit Neuengamme en werden nog eens 1000 gevangenen ondergebracht in het overvolle kamp.
Zij werkten 7 dagen per week, 12 uur per dag. In de regentijd van de herfst van 1944 moesten deze ze met eenvoudige schoppen werken in de natte en zware kleibodem. De gevangenen waren nauwelijks gekleed en geschoeid. Bovendien hadden velen open wonden en besmettelijke ziekten. Ze aten rauwe wortels en aardappelen en raakten ernstig ondervoed.
's Morgens en 's avonds werden de dwangarbeiders door de straten van Husum gedreven. Bij overlijden moest de zoon van een van de nabijgelegen boerderijen hun lijken naar het kerkhof brengen.
In de periode september-december stierven in Schwesing zo'n 300 gevangenen, waaronder de 24-jarige Fier op 4 december 1944. Enkele weken later was het werk af en werd het kamp opgeheven. Alle overlevenden werden weer teruggebracht naar Neuengamme.