Geschreven door Carla Zijderveld-Antoni op 04-05-2018
DE LAATSTE LEVENSJAREN VAN JACQUES ANTONI
Jacobus Alphonsus Antoni
geboren te Amsterdam 6-12-1921; overleden te Osterrönfeld 16-08-1945.
Inleiding
Ook dit jaar heb ik het bekende, onbestemde gevoel dat voor mij hoort bij de eerste week van mei. Ik besluit dat ik 4 mei naar Loenen wil, naar het graf van mijn oom Jacques die begraven ligt op de erebegraafplaats in Loenen. Ik ben daar nooit geweest.
In mijn kast ligt het mapje met de plattegrond van de begraafplaats waarop de plaats gemarkeerd is waar hij begraven ligt: nummer 142.
In dat mapje zit ook zijn foto die op het bidprentje staat afgedrukt. Zo jong, en toch zo volwassen, nog niet wetend wat hij mee ging maken.
Ik lees de brief weer die in het zelfde mapje zit. Geschreven door Joseph Onderdelinden uit Hoogvliet op 8 oktober 1945. Hij deelt de familie mee dat Jacques op 15 augustus 1945 in Osterrönfeld overleden is. Dat hij veel heeft meegemaakt, wat niet in een brief te beschrijven valt.
Begin van dit jaar hebben Marga Hillebrink, Ria en Els Bouwman en ik, kinderen van respectievelijk To Hillebrink-Antoni, Rie Bouwman- Antoni en Jos Antoni, herinneringen opgehaald. We hebben uitgewisseld wat we wisten van onze oom Jacques. Dat was niet zo heel veel. Wat wij wisten, was dat Jacques en zijn vriend Dick Wesseling en mogelijk ook Ben Genemans, zoon van de kapper in de Bilderdijkstraat, een groep vormden, die mensen aan valse paspoorten en persoonsbewijzen hielp.
Hoewel Jacques heel muzikaal was en in de muziek verder wilde zoals mijn vader, Jos Antoni, werkte hij om in zijn onderhoud te voorzien ergens op een kantoor. Door een persoonlijke mededeling van oom Dick na de oorlog, weet ik, dat ze o.a. hebben ingebroken in de burgelijke stand in Amsterdam, om aan persoonsbewijzen te komen. Mensen die een persoonsbewijs nodig hadden, werden in oma’s huis (mijn opa Antoni is 20 april 1940 overleden) ontvangen, in een zijkamertje. Hoewel zij zeer bang was, stond zij dit toch toe. Wel heeft ze Jacques gezegd haar niets te vertellen, bang als zij was door te slaan, als de Duitsers haar zouden ondervragen. Helaas had zij hierin gelijk....
Marga weet dat haar vader, oom Cor Hillebrink goed kon calligraferen. Hij moest de persoonsbewijzen opnieuw schrijven. De documenten werden altijd in de piano verstopt, weet zij zich nog te herinneren. Zo deed oom Cor zijdelings mee. Ook meent Marga te weten dat de groep in Arnhem heeft deelgenomen aan een verzetsdaad. Toen zouden zij verraden zijn. Het is niet bekend door wie.
Wat zich daarna afgespeeld heeft, heb ik vernomen van de enige twee mensen die in die tijd volwassen waren en het meegemaakt hebben.
De laatste levensjaren van Jacques
Het is dit jaar 60 jaar geleden dat de tweede wereldoorlog tot een einde kwam op 5 mei. Daar wordt veel aandacht aan besteed. Er zijn veel officiële herdenkingen.
De nog in leven zijnde bevrijders zijn rijk vertegenwoordigd bij alle plechtigheden.
Ook in de media wordt er veel aandacht aan besteed.
Dit, het gesprek met mijn nichten en mijn jaarlijks terugkerende onbestemde gevoel verklaren misschien voor een deel wat nu volgt.
3 mei 2005.
In mijn handen heb ik de brief van J.Onderdelinden. ik keer de enveloppe om en zie zijn naam en adres in Hoogvliet.
Op internet zoek ik Onderdelinden in Hoogvliet op in het telefoonboek. Dat levert 2 adressen op. Wat zou het fantastisch zijn als ik deze Joseph nog in levende lijve zou kunnen aantreffen. Ik bel P.J.Onderdelinden op, misschien is het een zoon en verwijst de J. naar zijn vader. Deze P.J. denkt dat het wel een familielid is, maar zijn moeder zal me ongetwijfeld verder kunnen helpen. Zij is de tweede uit Hoogvliet die in het internettelefoonboek staat. De hele avond krijg ik in gesprek.
4 mei.
Om 10 uur vertrekken Kees en ik naar Loenen. Bij het Shell-pompstation tanken we. Ik kijk bij de boeketjes. Er staat een geheel wit boeket van leeuwenbekken, maar ook een van witte roosjes met rode duizendschoon. Ik denk: zo’n jonge knul moet niet alleen maar wit, maar ook vurig rood; dus koop ik die laatste.
Op de begraafplaats zijn voorbereidingen voor een officiële herdenking in volle gang.
Deze blijkt elk jaar plaats te vinden. We vragen hoe laat e.e.a. plaats heeft.
Om half twaalf een kerkdienst in het mooie kleine kerkje dat op het terrein staat, en om 2 uur de officiële herdenking met veel sprekers, waaronder Ed van Thijn. We zijn blij nog vóór de plechtigheden in alle rust rond te kunnen lopen.
Het is een prachtig groot terrein: alle ruimte, goed onderhouden. Heide, sparren, rhododendrons, en mooie eenvoudige schuin liggende stenen. Met ingebeitelde namen met hun geboorte en sterfdatum. Wat een jonge mannen. Wat een veelheid aan verdriet, wat een jonge levens, wat een hoeveelheid achterliggende verhalen.
Ik leg het boeket op zijn grafsteen. Aan het hoofdeinde.
Thuis gekomen bel ik mevrouw O. in Hoogvliet weer. Nu krijg ik wel gehoor. Ik leg haar uit wie ik zoek en zij weet direct wie dat is: een neef, ze weet niet precies waar hij woont, maar geeft me het adres van zijn zuster. Deze bel ik en ja: dat is haar broer. Hij leeft nog, woont in Geervliet, is nog goed te spreken maar zit in een rolstoel, want hij heeft 5 jaar geleden een herseninfarct gehad. Ze zoekt zijn adres en telefoonnummer op en geeft me die.
Ik denk na over het komend telefoongesprek, loop wat heen en weer en bel dan: geen gehoor.
5 mei.
Aan het eind van de middag, trek ik de stoute schoenen aan en bel Joseph Onderdelinden. Zijn vrouw neemt op. Ik leg haar uit wie ik ben. Of ik haar man mag spreken, om de geschiedenis van mijn oom door te kunnen geven aan mijn kinderen.
Omdat hij wat moeilijk hoort en mogelijk emotioneel zou kunnen reageren, waardoor hij zou kunnen stilvallen aan de telefoon, lijkt het ons verstandiger dat zij het eerst wat uitlegt aan haar man, zodat hij in zijn herinnering kan graven. Ja, hij heeft haar wel eens verteld over deze oom van me. Kwam hij niet uit Amsterdam? We spreken af dat ik na een uur weer terugbel.
Als ik terugbel, vertelt ze dat haar man me graag wil spreken en dat hij niet hoefde te graven in zijn herinnering. Hij wist alles nog meteen. Ik krijg hem zelf aan de telefoon. Hij kan me moeilijk verstaan, ik moet aardig hard praten. Hij vertelt dat, nadat hij de brief aan papa geschreven had, 2 broers van Jacques hem opgezocht hebben.
Hij zegt dat Jacques in Osterrönfeld begraven ligt. Ik vertel hem dat hij overgebracht is naar de erebegraafplaats in Loenen. Dat wist hij niet.
Hij vertelt dat de Duitsers zijn gouden verlovingsring niet hebben gevonden omdat Jacques die in de zoom van zijn broek genaaid had. Onderdelinden heeft deze mee genomen naar Holland en aan de broers teruggeven.
Vaag weet ik iets van een doosje met een potloodje en nog wat, dat oma terugkreeg. Maar ik dacht dat dat van het ministerie of het Rode Kruis kwam.
Omdat het gesprek door de telefoon toch moeilijk gaat, lijkt het beter dat ik naar hem toekom. Ik vraag of hij dat goed vindt: als hij met Jacques in het ziekenhuis lag, betekent dat, dat ook hij zeer veel heeft meegemaakt. Dat beaamt hij hartgrondig. Maar hij wil heel graag dat ik kom. Ik zeg nog dat ik vragen wil stellen over mijn oom, zoals: in welk kamp heeft hij gezeten, hoe lang, hoe kwam hij in O. terecht. Hij antwoordt direkt: Neuengamme bij Hamburg.
Daarna maak ik met zijn vrouw een afspraak voor dinsdagmiddag a.s. 10 mei: dan hoeft hij er zich niet zo lang druk over te maken. En ja, hij wil heel graag dat ik kom.
Op internet zoek ik informatie over Neuengamme. Er is veel te vinden en het is verschrikkelijk. Zie www.vriendenkringneuengamme.nl
Daarop is ook het verhaal van de ondergang van het passagiersschip de Cap Arcona te vinden zoals dat is opgetekend door de schoonzoon van Bert Intres één van de overlevenden. Ik vat hieruit samen:
Toen de oorlog op zijn eind liep, wilden de Duitsers niet dat de gealliëerden zagen wat ze met hun gevangenen in Neuengamme gedaan hadden.
Daarom wilden ze alle gevangenen, naar twee grote passagiersschepen brengen: de Cap Arcona en de Deutschland, die in de Neustädterbocht lagen. Op 15 april 1945 werd de kapitein van de Cap Arcona bevolen achtduizend concentratiekampgevangenen op te nemen. Aangezien hij dat weigerde, werd de boot onder gezag van de Rijkscommissaris voor de Zeevaart gesteld. Tenslotte werden op 19 of 20 april de gevangenen uit Neuengamme gehaald en naar de haven van Lübeck vervoerd.
Twee pendelboten, de Thielbeck en de Athene, moesten de gevangenen al pendelend van de haven naar de schepen brengen. Tot 26 april weet de kapitein uit te stellen dat de gevangenen aan boord gebracht worden, terwijl intussen de Athene en de Thielbeck heen en weer voeren, met zeer veel gevangenen die als sardines in blik opgepakt zaten in de laadruimten . Daar gold het recht van de sterkste. Vooral de Russen waren gevreesd, die overvielen de andere gevangenen op zoek naar eten en buit. Er stierven er bij bosjes, aan dysenterie en door moord. Tenslotte zitten er op 28 april bijna 6000 mensen op de Cap Arcona: ruim 5000 gevangenen, 500 soldaten van de kustartillerie voor de bewaking, aangevuld met SD-bewakers en 76 man civiel personeel van de rederij. Vervolgens zijn er weer 2000 man teruggebracht op de Athene.Zo bleven er 4640 gevangenen op de Cap Arcona.
Een van hen was Jacques.
Iets noordelijk van de Cap Arcona, de Thielbeck en de Deutschland ( die nog geen gevangenen aan boord had), lagen ook een aantal Duitse kruisers en onderzeeboten voor anker. De Athene lag aan land.
De Engelsen wisten dat er een grote oorlogsvloot lag in de Neustädter bocht. Ze wilden de Duitsers nog een laatste grote slag toebrengen. Daarom besloten ze de Duitse vloot te vernietigen. Het Zweedse Rode Kruis heeft nog tevergeefs getracht de Engelsen te waarschuwen, dat er concentratiekampgevangenen op de passagiersboten zaten .
Op 3 mei wordt de Cap Arcona met 63 raketten in brand geschoten. Velen verbranden, anderen springen over boord, verdrinken, of kunnen toch nog zwemmend de kust bereiken, waar ze alsnog door Duitsers neergeschoten worden; een aantal weet zich door patrijspoorten of ankergat naar buiten te wurmen. Zo ook Jacques.
Na enige tijd kapseist de boot. Degenen die aan de zijde zaten die boven lag, hadden geluk. Er waren in eerste instantie 314 overlevenden ,maar meer dan de helft van deze mensen is later alsnog door brandwonden, uitputting en ziekten overleden:
Een van hen was Jacques.
In totaal zijn bij deze ramp ruim zevenduizend, 7000, gevangenen omgekomen.
Want de Thielbeck werd ook beschoten en zonk binnen vijftien minuten met 2800 gevangenen aan boord.
10 mei.
Ik ga met Kees naar Geervliet. De heer Onderdelinden zit al op de uitkijk.
Zoals we afgesproken hadden, blijft Kees alleen voor de kennismaking en een kopje koffie, daarna vertrekt hij om me na 2 uur weer op te halen.
Het dan volgende gesprek mag ik op de band opnemen. Mevrouw Onderdelinden (Truus) blijft erbij.
Joseph Onderdelinden blijkt zelf 2 jaar in een werkkamp in Regensburg gezeten te hebben. Ernstig ziek en vermagerd komt hij aan het eind van de oorlog in het ziekenhuis van Osterrönfeld te liggen. Van hem hoor ik dat Jacques door de Duitsers op de Cap Arcona is gezet.
Toen het schip gebombardeerd werd, in brand vloog en kapseisde, zat hij aan de omhoog liggende kant en kon hij zich door een patrijspoort naar buiten wurmen.
Hij moet daarna in het water terecht zijn gekomen, want in een volgend gesprek op 21 juni 2005, meldt Onderdelinden dat Jacques een roeiriem heeft kunnen grijpen van een Duitse loodsboot, waarna hij aan boord is gehesen. De Duitsers zouden hem gezegd hebben: ” Je denkt nu wel dat je vrij bent, maar dat is van korte duur, want we zetten je zo op de kust af en dan word je daar weer opgepakt.”
Intussen echter waren de Engelsen ter plekke aangekomen en hadden het strand ingenomen. Zo werd Jacques aan land overgenomen door de Engelsen. Hij is vervolgens naar het ziekenhuis in Osterrönfeld gebracht, als enige Nederlander.
Ene zuster Elisabeth (Onderdelinden steekt zijn duim op: zo’n mens!) heeft aan O. verteld dat er een Nederlander binnengebracht was. Dat was voor hem fantastisch, tot dan was hij de enige, nu kon hij met een landgenoot praten.
Hij vertelde me dat hij vreselijk schrok, toen hij “Antoni” zag, zo vermagerd was hij, niet meer dan een skelet.
(Ik kom er achter dat hij altijd gedacht heeft dat Antoni zijn voornaam was. Pas van mij hoort hij dat het zijn achternaam was.)
Drie maanden lang ging O. elke dag naar het ziekbed van Jacques die met een paar mensen op een tuberculose afdeling lag. Volgens O. is hij nooit van zijn bed gekomen, zo verzwakt was hij. Wat hij voor verzetswerk had gedaan, heeft Jacques niet verteld aan O., wel wat hij in het kamp meegemaakt had. Ook weet O. te vertellen dat Jacques wist dat zijn moeder het adres in de Pretoriusstraat had prijsgegeven...
Elke avond kwam er een gealliëerde arts kijken of Jacques wel goed verzorgd werd.
Regelmatig kreeg hij een voedselpakket van het Rode Kruis. Eenmaal draaide een nieuwe patiënt op een koffergrammofoon “Alte Kameraden”, waarop Jacques kwaad werd en een blik uit het voedselpakket naar de grammofoon gooide: “dat heb ik elke ochtend moeten horen, dat wil ik nu niet meer.”
Toen was zijn geest dus nog strijdlustig.
De behandeling in het ziekenhuis heeft niet kunnen voorkomen dat Jacques op 16 augustus 1945 om 01.45 uur overleed. Drie maanden na de bevrijding, ver van huis, zonder dat verloofde en familie op de hoogte waren, waar hij gezeten had, wat hij allemaal heeft moeten doorstaan, hoe ziek hij was en wanneer hij is overleden.
Terwijl Onderdelinden mij het een en ander vertelt, schiet hij regelmatig vol. Het is duidelijk dat Jacques en hij heel belangrijk voor elkaar waren, daar in het ziekenhuis in Osterrönfeld.
Het lucht hem zeer op, dat hij er over kan praten. Het is alsof hij nog niet kan begrijpen dat Jacques toch overleden is: “ik had nog zo gezegd volhouden, Antoni” zegt hij diverse keren. Ook leek het of Jacques wat beter was de week voor zijn dood, “maar dat zal wel een laatste opvlamming zijn geweest, dat zie je wel vaker,” zegt O.
Jacques werd begraven op het kerkhof van Osterrönfeld, grafnummer 239.
Onderdelinden is daar bij geweest en heeft er foto’s van gemaakt, die de Amerikanen naar mijn vader hebben gestuurd. Deze zijn nooit aangekomen.
In de zoom van zijn broekspijp had Jacques zijn verlovingsring verstopt voor de Duitsers in het kamp. Die hebben ze nooit gevonden. Hoe hij deze ring door de kamptijd heeft bewaard, heb ik niet kunnen achterhalen, maar de ring heeft hij aan Joseph Onderdelinden gegeven met de vraag deze terug te bezorgen bij de familie, mocht hij weer terug kunnen komen in Nederland. Ook heeft hij het adres van mijn vader aan hem verteld, met het verzoek aan hem te schrijven, als hij overleed en niet aan zijn moeder. Naar de reden daarvan kan ik slechts gissen.
Extra tragisch is het feit dat hij 3 maanden in het ziekenhuis gelegen heeft, dagelijks werd bezocht door een gealliëerde arts, regelmatig Rode Kruispakketten ontving, maar niet in staat is geweest contact te maken met de familie.
Zelf herinner ik me uit die tijd dat mijn familie steeds informatie trachtte in te winnen en klaagde dat het Rode Kruis zo traag werkte.
Half oktober 1945 ontvangt mijn vader tenslotte de genoemde brief van Joseph Onderdelinden.
Met een van de andere broers, Ben, bezoekt hij hem dan in Hoogvliet, waar zij het verhaal over Jacques horen en de ring in ontvangst nemen. Waarschijnlijk is de ring vervolgens teruggegeven aan de verloofde. Wie zij is en wat er van haar geworden is, weet ik niet.
Daarna is er nooit meer contact geweest met Onderdelinden. Hij verkeerde dan ook nog in de veronderstelling dat Jacques in Duitsland begraven lag.
18 december 1945 ontvangt Paul Antoni (de oudste broer) een officiële mededeling van het militair gezag over het overlijden van Jacques.
Het concentratiekamp NEUENGAMME
De reis naar Neuengamme gebeurde meestal per goederenwagon. De treinen zaten overvol en werden bewaakt door Duitsers. Na twee tot drie dagen volgde de aankomst in het concentratiekamp. De gevangenen moesten lopen naar een groot stenen gebouw. Daar moesten ze zich geheel ontkleden en werden ze onder de douche geduwd. Hun hoofden werden kaal geschoren ook hun overige lichaamsbeharing werd geschoren. Dit werd niet uit hygiënische overwegingen gedaan, maar louter ter vernedering. De gevangenen kregen dunne kampkleding, deze bestond uit een blauwgrijs gestreept pak, het zebrapak, en een hemd. Kousen en sokken waren een zeldzaam voorkomende luxe. De gevangenen droegen een soort houten klompen of kleppers. Later droegen ze voetlappen. Er was geen keus voor de juiste maat van de kleren, die dan ook meestal te groot of te klein waren. Zo versterkten de Duitsers het beeld van ontmenselijking. De nieuw aangekomenen moesten eerst enkele weken in de quarantainebarak doorbrengen om besmettelijke ziekten uit te sluiten, waar de Duitsers voor zichzelf bang voor waren. Daarna begon het kampleven.
Hun kleding werd nooit gewassen. De pakken van gestorvenen werden doorgegeven aan nieuwe gevangenen, zodat tegen het einde van de oorlog de pakken slechts vodden waren. In de periode tussen september 1944 en maart 1945 was het een zeer koude winter in Noord-Duitsland. Het voelde nog kouder aan door de ijzige, vochtige mist die in het veenachtige gebied kon hangen.
Sommigen is het gelukt om kleding van thuis opgestuurd te krijgen. Voorzover ik weet is dat Jacques niet gelukt. Of hij het wel geprobeerd heeft, is ook onbekend.
Naast het zebrapak kreeg elke gevangene ook een lapje met een nummer en een gekleurde driehoek, die op de kleding genaaid moest worden. De Nederlandse nummers begonnen met een H. De kleur van de driehoek gaf het soort vergrijp aan. Voorzover bekend kregen alle Nederlanders een rode driehoek dat voor “politieke gevangene” stond. Net als Jacques had het overgrote deel een verzetsachtergrond.
Zij hadden een rode driehoek. Jacques had nummer 57887
Het hoofdkamp bestond uit zestien houten barakken. Hierin stonden vanaf 1943 stapelbedden van drie hoog, de kribben waren ongeveer 65 cm breed. Vanaf eind 1944 was er een grote toename van gevangenen. Steeds meer moesten er in het zelfde bed: met drie man in een krib, zonder dekens. Als iemand schoenen had, hield hij die aan, anders was hij ze ’s morgens kwijt.
Het stonk vreselijk in de barakken, want er waren veel gevangenen die aan dysenterie, open wonden en zweren leden.
In 1944 werden twee, nu nog steeds bestaande, stenen barakken gebouwd. Ze waren berekend voor 1000 gevangenen, maar er zaten driemaal zoveel mensen in. Deze barakken waren veel kouder dan de houten barakken, zodat men vreselijke kou geleden heeft. Er lagen veel doden, waar de anderen gewoon over heen moesten lopen!
Om half vijf werden de gevangenen gewekt. Zittend op bed dronken ze een soort koffie met brood, dat door enkelen in gamellen uit de keuken gehaald moest worden.
Daarna kon men onder een kraan, afdrogen moest met het zebrapak.
Na het ontbijt was er appèl. Er waren ook strafappèls midden in de nacht. Uren stonden ze soms in hun dunne kleding in regen en sneeuw. Dan werden ze geteld, als het niet klopte, werd er overgeteld, 8000 tot 10.000 man. En dan wachten, wachten in de kou.
Om het kamp was een dubbele afrastering van prikkeldraad die onder stroom stond. ’s Ochtends vond men altijd weer mensen die levenloos in het prikkeldraad hingen...
Het eten dat de gevangenen in het laatste oorlogsjaar kregen werd steeds slechter: het ontbijt was een dunne snee brood met een soort koffie gemaakt van mout en geroosterde tarwe. ’s Middags kregen ze soep van koolrapen, soms waren er ook ongewassen en ongeschilde aardappelen meegekookt. De gevangenen hadden allen een eigen blik waarin hun eten geschept werd en een lepel. In de namiddag werd soms weer soep uitgedeeld, of men kreeg nog een snee brood. Mensen die heel hard moesten werken, kregen soms een extra snee brood met een stukje worst.
In het concentratiekamp Neuengamme moest hard gewerkt worden, want het was “vernietiging door arbeid”. Men werd ingezet bij de bouw van een steenfabriek, bij metaalvlechtwerk, bij werk in de steenfabriek, bij werk in keuken, tuiniersbedrijf, paardenstal, varkensstal, konijnenfokkerij. En dan natuurlijk in de oorlogsindustrie.
Maar vanaf herfst 1944 werden veel gevangenen ingezet om antitankgrachten te graven bij Hamburg-Oortkaten. Om eventuele gealliëerde tanks tegen te houden, moesten deze drie meter diepe grachten schuine taluds hebben en vier à vijf meter breed zijn. Ongeveer 1000 gevangenen hebben hieraan gewerkt. Het was een moordend werk. Tijdens het graven, moesten de gevangenen vaak uren achtereen in het ijskoude water staan. Door de bewakers die een zweep en honden bij zich hadden, werden ze bijna voortdurend geterroriseerd.
De mensen die buiten het hoofdkamp, maar wel in de buurt werkten, marcheerden in de ochtend de poort uit, terwijl het kamporkest “Alte Kameraden” speelde. Kwamen ze ’s avonds terug, dan klonk het “Alte Kameraden” wederom. Steeds opnieuw klonk het “Alte Kameraden”, ook als begeleiding bij executies.
De gevangenen werden voor hun werk betaald. De besten kregen 4 Mark per week uitbetaald in “Scheine”, waar niets mee gedaan kon worden: er was niets te koop.
Soms waren er sigaretten, die namen de plaats in van geld. Dingen die van nieuw aangekomen gestolen werden, werden geruild voor sigaretten.
Om te overleven, deden gevangenen dingen waartoe ze zichzelf niet in staat geacht hadden, zoals stelen en de doden beroven.
In tegenstelling tot de Denen, kregen de Nederlanders in Neuengamme geen voedselpakketten van het Rode Kruis. Men was aangewezen op kameraadschap als belangrijkste factor in het proces van overleven. Aanvankelijk probeerden kameraden, die samen opgepakt waren, of die uit dezelfde stad of streek kwamen, bij elkaar te blijven. Maar hoe langer het duurde, hoe moeilijker dat werd. Groepen werden uit elkaar gehaald en mensen stierven. Zo was men op het laatst alleen en op zichzelf aangewezen.
Juli 2005.
Voor ik dit vreselijke verhaal afmaak, wil ik nog praten met tante Rie (Rie Bouwman-Antoni) de enige van de familie en van de generatie van Jacques, die nog leeft. Ongetwijfeld kan zij mij nog veel meer vertellen. Zondag 31 juli besluit ik haar op te zoeken en te vragen wat zij kan aanvullen. Dit is wat zij mij vertelde:
Jacques werkte als kantoorbediende bij de firma Leeuwenberg. Daar werkte ook een zekere Hofmeier. Deze woonde in de Frederik Hendrikstraat of -plantsoen.
Deze Hofmeier heeft Jacques en zijn vriend Wes (Dick Wesseling) bij het verzet gehaald. Tante Rie vertelde, dat drie geüniformeerde mannen bij Hofmeier geweest zijn, die niet thuis was. Daarop hebben ze eerst Hofmeiers vader meegenomen. Vervolgens hebben ze de vader weer losgelaten, mogelijk nadat hij het adres van Jacques doorgegeven had.
Op een Zaterdagavond in juni 1944 belden drie geüniformeerde mannen aan, bij de bovenburen van mijn oma in de Bilderdijkstraat 52. Zij hadden pistolen bij zich. Het waren een Duitser en twee Nederlanders of twee Duitsers en een Nederlander. Aangezien de buurman het raam opende om te zien wat er aan de hand was, kon hij niet anders dan opendoen.
Tante Rie, die drie maanden zwanger was van haar oudste dochter Ria, was bij oma.
Zij was daar heen gegaan omdat haar man Joop ’s morgens van zijn werk bij het metaalbewerkingsbedrijf Spaan aan de Achtergracht te Amsterdam, was weggehaald door de Duitsers, evenals al zijn collega’s. Zij zijn via de Weteringsschans in Amsterdam, naar Amersfoort gebracht. Daarvandaan zijn ze naar Berlijn gebracht waar ze voor de Duitsers in de metaalbewerking moesten werken.
Toen de drie geüniformeerde mannen aanbelden, begrepen oma, tante Rie en haar broer Ben, die ook thuis was, dat er gevaar dreigde. Oom Ben is naar het dak gevlucht, waar hij zich achter een schoorsteen verborgen heeft gehouden. Oma stopte in één beweging de papieren van Jacques in de potkachel.
De drie mannen kwamen met geweren of pistolen binnen en doorzochten het huis. Zij vonden in een kast de kleren van Ben en Jacques. In de kachel hebben ze niet gekeken.
Vervolgens zetten zij oma onder druk om een adres te geven waar Jacques zou zijn. Helaas heeft zij toen het adres van zijn verloofde gegeven: Pretoriusstraat 33.
Daar is hij 's avonds om twaalf uur opgepakt.
Vervolgens is hij naar de Euterpestraat gebracht, dat is nu de Gerrit van der Veenstraat. Van daaruit is hij naar Vught gebracht.
Later in mijn zoektocht ben ik door het Nederlandse Rode Kruis op de hoogte gebracht van de juiste data: Jacques is op 24 juni door de Sicherheitsdienst gearresteerd. Op 12 augustus 1944 is hij binnengebracht in kamp Vught, dat door de Duitsers Konzentrationslager Herzogenbusch genoemd werd.
Hij werd daar ingeschreven al Schutzhäftling 10.806 en ondergebracht in Block 21.
Op 6 september 1944 werd hij, bij de ontruiming van kamp Vught op transport gesteld naar Konzentrationslger Sachsenhausen
Na een oproep in het Neuengamme bulletin van Maart 2006 kwam ik te weten dat Jacques vanuit Sachsenhausen naar Neuengamme getransporteerd is, tesamen met 1720 anderen. Deze groep bestond uit: Nederlanders, Duitsers, Belgen, Fransen, Hongaren, Italianen, Joegoslaven, Polen, Russen en Serviërs.
Op 16 Oktober 1944 kwamen ze aan in Neuengamme.
Van Caroline Wesseling (dochter van Dick) ben ik te weten gekomen dat Dick direkt na de arrestatie van Jacques is gevlucht en een klein jaar gezworven heeft van de ene plek naar de andere. Op boerderijen, in portieken, in droge sloten heeft hij geslapen, zo heeft hij het laatste oorlogsjaar overleefd.
Cor Hillebrink is met zijn vrouw To en twee kinderen, Kees en Marga, uit Amsterdam vertrokken. Zij hebben het laatste oorlogsjaar o.a. in de Schoolstraat in Drempt bij Doesburg en in Hoog Keppel gewoond.
Van Ben Genemans is bekend, dat er door een jonge vrouw naar hem gevraagd werd in de kapperszaak van zijn vader. Zijn vader heeft hem, niets vermoedend, geroepen. De jonge vrouw nam hem mee naar buiten waar hij door Duitsers ingerekend is. Waar hij in eerste instantie naar toegebracht is, weten we niet. Wel is bekend dat hij met andere gevangenen vanuit Amsterdam heeft moeten lopen naar Haarlem waar hij 12 februari 1945 gefusilleerd is. Hij ligt begraven op de erebegraafplaats van Overveen.
Nawoord
De eerste week van mei werd de foto van Jacques, die bij ons thuis altijd op de schoorsteen stond, versierd met de Nederlandse vlag. Ook stonden er dan bloemen en brandende kaarsen bij. Zo werd hij in ons gezin geëerd, zonder woorden.
Zelden of nooit werd er over hem gepraat.
Het was te erg, het was ook niet te begrijpen dat mensen tot deze waanzin in staat zijn. En er moest na de oorlog hard gewerkt worden om het leven weer op te bouwen. Pas in het jaar 2000 hebben overlevenden en nakomelingen zich verenigd in een Stichting Vriendenkring Neuengamme. Toen is men ook begonnen met het opzetten van een database van de mensen die in Neuengamme gezeten hebben.
Ook voor mij is het nu pas, na 60 jaar, tijd om dit op papier te zetten, zodat niet vergeten wordt, dat Jacques en anderen met hem, grote risico’s hebben genomen om anderen te redden, terwijl zij daarzelf een gigantische tol voor betaald hebben.
Maar vooral ook om goed te beseffen dat je je nooit moeten laten meeslepen in een ideologie die oproept tot haat en die het ene volk boven het andere stelt.
Almen, 2005
Carla Zijderveld-Antoni
Bronnen:
1. www.vriendenkringneuengamme.nl
2. T.J.A. Broers en L.H. Intres: de ondergang van de Cap Arcona.
3. Judith Schuyf e.a.: Nederlanders in Neuengamme
uitgeverij Aprilis, Zaltbommel.
4. Rie Bouwman-Antoni, persoonlijke mededelingen.
5. Joseph Onderdelinden, persoonlijke mededelingen.